Laika vond in Bosch Tuin der Lusten inspiratie voor hemelse hapjes ***
De lachende man met zijn mes stapt de kring van toeschouwers in die zich langzaam heeft gevormd op het donkere achtertoneel waar we zijn binnengelaten. Hij spiedt de kring rond op zoek naar wie hij kan verleiden en probeert hier en daar een reactie te ontlokken. Dan raakt zijn schouder de mijne. Hij draait zich om, grijnst als de duivel, likt langs zijn mes, aait mijn wang en houdt de appel waar hij al van geproefd heeft vlakbij mijn gezicht. Een woordloos, verleidelijk dwingen. Ik ruik het frisse vruchtvlees, kan het koele sap al bijna proeven. Maar ik, grootgebracht op een school ‘met den Bijbel’, voel hoe mijn rug zich recht als een ijzeren staaf, de weigering is oud en ingeslepen. Ik zal niet zondigen.
Zo biedt het drieluik Hieronymus B. van Nanine Linning/Theater Heidelberg in het eerste deel een heel nabije ervaring: de ruimte is donker en warm, in een kring staan manshoog nagebouwde taferelen uit de schilderijen van Jeroen Bosch en er klinken hemelse stemmen. Ik zeg eerste deel, maar omdat het publiek in twee groepen wordt verdeeld kun je dit deel ook als tweede meemaken. De groep is groot en we schuifelen schouder aan schouder langs de taferelen. We worden overal aangeraakt: door elkaar en door de dansers. We zien ze zweten, we voelen hun adem. In een verguld drieluik hangt het grote oor uit de muzikale hel van de Tuin der lusten. Uit dat oor klimt en kronkelt een danseres. Ze zoekt zich kringelend, draaiend en soms haast aaiend een weg tussen de kijkers. Een uilenman verleidt zijn toeschouwers tot het dobbelspel.
Er is een zwart vismeisje, een groene vogelman, een kruipend vispaard. Hun kostuums, ontwerpen van kunstenaarsduo Les Deux Garçons, zijn stuk voor stuk schitterend uitgevoerd in prachtige materialen en met een duizelingwekkend oog voor detail. Het publiek is actief en reageert volop; er wordt bewonderend commentaar geleverd, je hoort verbazing, soms schrik of lol. Maar de afstand wordt groter in het door video gedomineerde deel dat volgt en waarin de fabelwezens een aantal korte afwisselende solo’s uitvoeren. Deze wezens, nu ze daar op het toneel zo bezig zijn terwijl het publiek in de zaal is gaan zitten, zijn zo anders dan wij mensen. Ze willen bewonderd worden. Of ze willen ons angst inboezemen. Hun bewegingen zijn grotesk. Hun gezichten zijn niet zichtbaar of de maskers vormen een grimas. We zien niet waar de stem vandaan komt die ons toefluistert dat we de zaal moeten verlaten.
Niet alleen fabeldieren bevolken de wereld van Jeroen Bosch. Bosch beeldde juist ook mensen af, heel gewone mensen, met al hun fouten en onvolkomenheden. Net als wij vragend en zoekend. In het langere slotdeel ligt de focus op hen, de zwoegers, de kwetsbaren, verstoten uit het paradijs en ploeterend om het te hervinden. Vanuit zijn kale boom probeert de duivel ze van het juiste pad te laten dwalen; vraatzucht, lust, woede, alles komt voorbij en nu pas wordt er voluit gedanst: groepsstukken waarin benen als gras omhoog lijken te groeien, een vrouwenkwartet, mannen die hun woede over de vloer uitspelen. Het voelt aanvankelijk als het inlossen van een verlangen, maar gaandeweg blijkt dat het afstandelijke uit het middendeel blijft. Het gedanste is minder risicovol en komt niet meer zo dichtbij als in het begin. Tot de slotscène. De appel keert terug, sterk uitvergroot, maar nu gelijktijdig met zeven enorme ladders. Omhoog, omhoog klimmen de dansers. Behalve de twee met hun appel. Op de droevige klanken van ‘Dido’s Lament’ van Purcell ligt de vraag opeens open: klim ik op naar de hemel, of bijt ik toe?
In Hieronymus B., dat zijn Nederlandse première beleeft in Den Bosch aan de vooravond van de opening van het Jeroen Boschjaar, is dans opzettelijk slechts een van de ingrediënten. Het doel was een Gesamtkunstwerk te creëren waarin beeldende kunst, film, muziek en dans samen op gaan of misschien wel botsen. Die opzet is geslaagd, er is veel schitterends te zien en te horen. Maar de meest directe ervaring wordt toch geboden door de dansers wanneer die hun publiek dicht op de huid zitten, omdat die scènes op het moment zelf lijken te ontstaan en direct bij de kijker resoneren. Het is jammer dat alleen het eerste deel daarvan voldoende bood.
Foto: Kalle Kuikkaniemi