Na vierenveertig jaar maken de mannen van Toneelgroep Het Volk opeens bij hun ‘afscheidsvoorstelling’ muziektheater. Wigbolt Kruijver en Bert Bunschoten spelen twee oude mannen die in een sanatorium hun laatste dagen slijten. Beide acteurs zijn tegen de zeventig jaar oud, maar hun speelhonger is onveranderd groot. (meer…)
Gekleed in lederhosen, op het hoofd een jagershoed met een veertje erop, doden twee zestigers de tijd in een berghut door elkaar verhalen te vertellen. Maar ze luisteren niet naar elkaar. Hoewel ze zich uitputten in vormelijkheden, zijn ze onderhuids vooral lomp en onbeleefd tegen elkaar. Toneelgroep Het Volk uit Haarlem brengt met Het vermoeden van Poincaré een kluchtig, naar het absurdisme neigend stuk in een statische voorstelling die maar niet grappig wil worden.
Twee wandelaars ontmoeten elkaar in een houten berghut, waar ze noodgedwongen schuilen voor de onophoudelijke sneeuwval. In de dagen dat ze daar opgesloten zitten, ontstaan de vreemdste gesprekken. Ze praten langs elkaar heen, zijn vreemd vormelijk, spelen een machtsspel, neigen naar intimiteit, gunnen elkaar aandacht, of onthouden elkaar die. Ze doden de tijd met schaken en vertellen elkaar wel of juist niet de grote geheimen van hun leven. Wat echt is en wat een hersenspinsel blijft opzettelijk in het midden. Misschien gaat het hier om één man, die rondtolt in zijn eigen brein? Toneelgroep Het Volk gebruikte het idee dat het personage met zichzelf in gesprek is al eerder in hun voorstelling Dwaallicht (2014)
Het vermoeden van Poincaré is een eigen tekst van Het Volk. De groep speelt eigen stukken en bewerkingen van Nederlandse literatuur. Voor dit stuk hebben ze zich laten inspireren door iedereen, van dichter Piet Paaltjens tot politicus Winston Churchill.
Maar met Het vermoeden van Poincaré trekken ze een te grote broek aan. De Franse wiskundige Jules Henri Poincaré (1854-1912) en zijn metaforische, niet te bewijzen stelling zijn er met de haren bijgesleept. Met dit verbale duel heeft met Poincaré weinig te maken. Door de keuze voor deze titel leggen de makers zichzelf echter wel de verplichting op om uit te leggen wat Poincaré probeerde, in een poging hun eigen motieven te verduidelijken. Dat verband blijft vergezocht en schimmig.
Maar ook een ijzersterk stuk zou in deze regie niet uit de verf zijn gekomen. Regisseur Michael Helmerhorst laat Wigbolt Kruijver als Herr en Bert Bunschoten als Mess wel erg weinig speel- en bewegingsruimte. In het bordkartonnen decor dat de berghut voorstelt (decor: Jan Heijer), zet Helmerhorst zijn spelers vast in doodskistachtige bedden aan weerszijden van de berghut. Of ze moeten op een stoel blijven zitten. Het spel wordt daardoor onvermijdelijk statisch.
Het taalgebruik is doorspekt met archaïsche woorden, wat plezierig vervreemdend werkt. Absurdisme vormt de rode draad in veel teksten: ‘Ik sluit af met een belangrijke conclusie: ik ken u niet. En u kent mij niet.’ Een breed uitgesponnen monoloog over langdradigheid leidt tot de constatering dat breedsprakigheid uiterst irritant is.
In de teksten is de invloed van Alex van Warmerdam hoorbaar; Bert Bunschoten heeft geregeld met Van Warmerdam samengewerkt. De tekstbehandeling hangt dicht aan tegen de sketches in Herenleed (1971-1997), de tv- en theaterserie van Armando en Cherry Duyns, die onzinnige dialogen voerden waarin beleefdheid en het onvermogen tot echte communicatie de belangrijkste thema’s waren. Het Volk probeert met Het vermoeden van Poincaré een soortgelijk thema neer te zetten, maar het stuk mist de absurde humor van Herenleed. Resultaat is een praatstuk met twee zittende mannen.
Foto: Hans Vissers
Wat de recensent, Mieke Zijlmans, niet heeft herkend of misschien niet wil noemen ivm spoileralert, is het feit dat het gaat om een dubbel sterfgeval tijdens een wandeltocht in de bergen. Man en vrouw verdwijnen onder de sneeuw. De man heeft hallucinaties. Kijkend uit het raam van een berghut ziet hij de dood naderen, maar herkent hem niet als zodanig. Het vermoeden van Poincaré heeft inderdaad niets te maken met dit stuk, maar het is een kapstokje voor het theaterstuk. Een simpele uitleg dat een vermoeden niet altijd te bewijzen valt, had ook zonder Poincaré gekund, maar ik denk zelf dat er op deze manier een mooie titel is gevonden voor de voorstelling. Welnu de hele spelsituatie in de blokhut is er een om het vermoeden dat de man op sterven ligt bewezen te krijgen. De man (Wigbolt Kruyver) kan kennelijk niet inzien dat hij net als zijn vrouw onder sneeuw is begraven. De volkomen ingesneeuwde hut is daar wel een verwijzing naar, net als de bedden die op doodskisten gelijken. De dood (Bert Bunschoten) geeft tijdens een gesprek aan dat hij Herr (Wigbolt) kent en een band met hem voelt, maar die antwoordt dat hij hem (de dood) absoluut niet kent (eigenlijk niet herkent). Ook de naam van de dood is suggestief, Mess. Een sisklant wordt altijd als een waarschuwing gezien en dat als uitgang van een instrument dat de dood kan veroorzaken. Aan het einde van het theaterstuk stribbelt Herr niet meer tegen en laat zich meevoeren door de dood. Als je tussen je wimpers doorkijkt zie je door de idiote bril het doodshoofd in het zwarte kleed met muts van Magere Hein.
Loek