Het Rijk dient de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) uit te breiden en daarbij meer rekening houden met populaire genres, interdisciplinaire ontwikkelingen en de noden van topinstellingen. Dat schrijft de Raad voor Cultuur in zijn advies voor het landelijk cultuurstelsel na 2021. Ook acht de Raad het noodzakelijk ‘om de te krappe bedragen voor een aantal instellingen te verhogen’. (meer…)
Stel, alles wat wielen heeft krijgt poten. Stel, alle auto’s gaan ondergronds. Stel, we leven onze dromen in combinatie met wat mogelijk is. In Het doen van een voorstel overspoelt theatermaker Merel de Groot ons met de gedachten, observaties, ideeën en proefballonnetjes van de wandelingen die zij met ‘voorhoedelopers’ heeft gemaakt. Een lecture-performance als een voorstel aan de stad Amsterdam, die tegelijkertijd wel én niet overtuigend is.
De afgelopen tijd heeft Merel de Groot driehonderd kilometer door Amsterdam en New York gelopen met een aantal ‘voorhoedelopers’, onder wie Jan Benthem (architect), Jeanette Smit (theaterdirecteur), Jupijn Haffmans (duurzaamheidsaanjager), Daan Roosegaarde (kunstenaar) en Daniël Prins (hoofd afdeling ontwapening Verenigde Naties). Zij ging met hen in gesprek over het leven in de stad, over hoe we ons tot elkaar verhouden en wat dat zegt over de wereld. Deze en toekomstige gesprekken vormen materiaal voor de voorstellingen die zij vanuit haar stichting De Grote Beweging maakt en nog gaat maken.
Het doen van een voorstel is daar een begin van. In Theater Bellevue hangt bij binnenkomst via de zij-ingang een groot wit vel papier voor de tribune. Hierop worden foto’s van de wandelingen geprojecteerd. Als de voorstelling begint haalt De Groot het papier naar beneden en nodigt ons uit om te gaan zitten, waarna zij haar verhaal begint. Ze staat midden op dat grote witte vel, dat nu uitgestrekt over de vloer ligt, als een blanco landschap dat gevuld kan gaan worden met ideeën en voorstellen. Vanaf die plek leest ze haar teksten voor. Ze meandert van alledaagse observaties naar filosofische proefballonnetjes, met steeds het bijna meditatieve mantra ‘we lopen’.
In eerste instantie is dat nogal karig. De tekst vormt een grillige brei, waarbij terugkerende elementen weliswaar een structuur en een meerlagigheid suggereren, maar helaas te weinig houvast bieden. Het doen van een voorstel voelt dan nog niet als dwalen door een onbekende stad, maar als verdwalen.
Tot het tweede deel van de voorstelling. Na een korte donkerslag komt er wit licht van achter. De Groot leest door, maar beperkt zich nu tot een opsomming van grote en kleine voorstellen die steeds beginnen met ‘stel’. Net zo neurotisch en meditatief als Simeon ten Holts Canto ostinato dat dan klinkt. Het licht schijnt laag over het witte vel papier op de grond. De kreukels en schaduwen vormen nu een stad, waar De Groot middenin staat en waar ze tegelijkertijd bovenuit torent. Hier opent zich de verbeelding en maakt De Groot wel degelijk een overtuigende vertaalslag van het materiaal naar een eigen voorstel.
En bovenal is het natuurlijk ontzettend bewonderenswaardig dat De Groot deze voorhoedegesprekken aangaat en er op deze manier persoonlijk voor en in gaat staan. Dus ja. Laten we lopen.
wat een zeer goed stuk