Een zwart gordijn, daarvoor tussen twee katheders een urn. We gaan de uitvaartdienst bijwonen van Claudine, de moeder van Herman. Zij is gestorven aan covid-19 en heeft haar laatste negen dagen zonder bezoek van haar zoon moeten lijden. Een zorgrobot mocht haar wel bijstaan: Jonathan. (meer…)
Het is de zoveelste scène waarbij je je adem even inhoudt: Eva die met schroom plaatsneemt achter de vleugel, begint te spelen en zó verschrikkelijk verlangt naar lofprijzing van haar moeder Charlotte, een gevierde pianist. En dan Charlotte, die na enig omhaal haar dochter duidelijk maakt dat ze niks voorstelt, door haar even te laten horen hoe het wel moet. Het is dat ambivalente gevoel dat je als kijker keer op keer bekruipt bij het zien van Ingmar Bergmans Herfstsonate (1978) en precies dat wat Carly Wijs, Eurudike De Beul en Scarlet Tummers in hun theaterversie van de filmklassieker perfect weten te treffen.
Ja, Charlotte is een vrij waardeloze moeder, maar Eva is ook wel een zuigerige zanik. Charlotte gaf alles voor de kunst en is een egocentrisch wezen dat iedere seconde om aandacht vraagt; Eva is een eenzame ziel die daarvan het slachtoffer is geworden en na die rotjeugd ook nog eens een weinig vrolijk volwassen leven heeft gekend.
En dan vindt die jarenlang uitgestelde confrontatie plaats, op het moment dat de moeder eindelijk eens langskomt bij haar dochter. Kunst, ambitie, emancipatie, de clash tussen de generaties zijn zo de thema’s die Bergman aanraakt. En Wijs/De Beul/Tummers mogen hierin geen pioniers zijn (denk recentelijk Opening Night van De Hoe), maar dat deert in het geheel niet: met hun eigenzinnige Herfstsonate tillen ze deze filmklassieker vol verve naar het theater van nu.
Ze hebben zich niet vastgepind op één rol per se; ik ben geen actrice hè, roept De Beul bijvoorbeeld en ze loopt dan ook als een vrije geest door de voorstelling. Met die geweldige podiumpresence is ze in elk geval als performer een genot om naar te kijken, en zangeres en geluidskunstenaar (ze tekende voor de soundscape) is ze natuurlijk sowieso. Eerstgenoemde scène waarin bij Bergman dochterlief een ongelukkig stukje Chopin speelt, is hier Schumanns lied In der Fremde geworden, een reminiscentie, een ijle zangperformance van Tummers, die wordt weggeblazen door het volle geluid van De Beul.
Zo zet dit trio – ook muzikaal – het bronmateriaal geleidelijk naar hun hand; Wijs begint als verteller, regisseert de anderen, stapt in een moederrol. En Tummers, de jongste, protesteert met enige regelmaat; schoorvoetend maar vastbesloten als Eva, fel en theatraal als Scarlet. Want vaak spelen ze ook zichzelf, podiumkunstenaars in de wereld van nu, kijkend naar de staat van het theater. Kritisch op de persoon van Bergman, vilein soms ten opzichte van elkaar, zoals wanneer Wijs en De Beul smoezen over de vakbekwaamheid van de jongere generatie vertegenwoordigd in Tummers, die ze tussen neus en lippen door ‘Starlet’ noemen (en die ze op de toneelschool ook daadwerkelijk ooit les gaven). Onzeker over de geliefde theatercanon die kennelijk niet meer kan in deze tijd: over de uitdagingen van het huidige kunstvakonderwijs, en al die dingen die nu als grensoverschrijdend gelden en waarvoor openlijke boetedoening is vereist.
Een hilarische scène is die waarin Wijs en Tummers elkaar op een soort passief-agressieve manier om vergeving vragen voor dingen die er in een niet zo heel ver verleden zijn fout gegaan – maar daar toch eigenlijk niet in slagen, zoals Eva en Charlotte daarin steeds weer falen. Inhoudelijk is het origineel zo nooit ver weg, maar krijgt het met deze Herfstsonate juist een nieuwe, glanzende laag.
Foto’s: Stef Stessel