Doorgaans beginnen we aan een voorstelling door de zaal binnen te komen en zelf onze stoel op te zoeken. Maar in Every Body Electric wórden wij op onze stoel gezet, bijna letterlijk, door choreograaf Doris Uhlich en, vooral, door Josefine Mühle, een van de zes dansers in deze voorstelling uit 2018, die zijn Nederlandse première beleefde tijdens PAFFF, het theaterprogramma van de Friese kunstentriënnale Arcadia. (meer…)
Omkeringen, spiegelingen en verdubbelingen vormen de belangrijkste stijlkenmerken van Help I Need Some Body. Een beeldende, poëtische voorstelling door een opvallend groot en divers gezelschap.
Het is een coproductie van DEGASTEN en Mimetheatergroep Bambie, met spelers van Theater LeBelle, een theaterwerkplaats voor mensen met een verstandelijke beperking. Een montagevoorstelling waarin een aantal fenomenen die samenhangen met (het gebrek aan) goede zorg humoristisch wordt uitvergroot, met een bijzondere spelersgroep: verschillende generaties, culturele achtergronden en niveaus van zelfredzaamheid; de samenleving in het klein.
Het begint met het beeld van een man die naar voren stapt door een deur – het verder lege decor wordt gevormd door een achterwand waarin een verhoogde deur en een raam zichtbaar zijn – en pontificaal blijft staan: hemd, broek, sokken met een gat. Na een tijdje komt er een grote zware man door diezelfde deur die hem van achteren beetpakt en lijkt te fouilleren. Hij trekt zijn broek naar beneden waar nog een broek onder blijkt te zitten en daaronder nog een. Een ultiem beeld van onbeholpenheid: met drie naar beneden gestroopte broeken op zijn enkels valt de man telkens om, al wordt er een stoel voor hem neergezet die hij net niet bereikt. Intussen kijkt een derde man via het raampje in de deur onbewogen toe.
Het is een even schrijnend – is het een vluchteling die zijn schaarse kleren over elkaar heen heeft aangetrokken? En wordt hij eigenlijk geholpen of vooral gepest? – als hilarisch beeld: mensen die struikelen over hun eigen broek zijn nu eenmaal grappig.
Gaandeweg bevolken steeds meer personages het toneel in de opeenvolgende scènes. Vaak zijn het observerende toeschouwers die onbewogen toekijken wat er zich afspeelt in het midden van de vloer. Zo kan een van de acteurs zijn jas niet uitkrijgen, een witte donsjack met een lange rits. Vertwijfeld loopt hij van de een naar de ander totdat er eindelijk iemand reageert. Jelle trekt de rits in één beweging los en gooit hem vervolgens wat kleren toe.
Zelf aankleden lukt de jongeman echter om onduidelijke redenen niet en eindeloos blijft hij zeuren: ‘Jelle, Jelle’. Jelle heeft een bijna onuitputtelijk geduld, ook als de man zich, aangekleed en wel, eindeloos laat vallen onder het uitroepen van ‘Jelle, ben je daar nog?’ Tot het een keer misgaat. Het is de keerzijde van de medaille, het omgekeerde perspectief van de hulpverlener die soms tot totale uitputting en vertwijfeling aan toe wordt uitgedaagd.
De mimische kracht van de beelden is groter dan de verhalen die sporadisch verteld worden en die wat vluchtig van aard zijn. Vooral de halve en hele pas de deux waarin de personages zich als het ware aan elkaar vastklampen, maken indruk. De troost van het fysieke contact is aandoenlijk.
Halverwege de voorstelling kantelt het toneelbeeld: de klinische wand wordt omgedraaid en aan de achterkant wordt een huiskamer zichtbaar, met bloemetjesbehang en een schemerlamp. Er zit een vrouw in een leunstoel, haar hand trilt. Een zorgmedewerker komt binnen, praat honderduit op de badinerende toon waarmee volwassenen zich doorgaans zowel naar kinderen als naar hulpbehoevende ouderen richten: ‘Mooi weertje vandaag. Hoe is het met u? Ik leg mijn tas even daar neer, met de sleutels er bovenop. Heeft u al gegeten?’
Waarna er nog iemand binnenkomt, die dezelfde riedel afsteekt en nog een en nog een. Uiteindelijk zit er een heel gezelschap aan tafel: ‘Hèhè, even een kopje thee’, terwijl de vrouw geheel onverzorgd zit te wachten. Totdat iemand zijn sores tegen haar begint uit te storten en de omkering compleet is. Wie zorgt nu eigenlijk voor wie?
Zo laat de voorstellingen allerlei kanten zien van zorgen voor, zorgen over en zorgen door. De voorstelling eindigt weer met het beeld van een man met zijn broek op de enkels. Om hem heen aan weerskanten een hele sliert van mensen die hem als het ware in één beweging helpen. Zo zou het idealiter moeten zijn.
Help I Need Some Body is zeker geen klaagzang of politiek pamflet, eerder een tot in het absurde – in de typische Bambiestijl waarin sukkels zoals wij, doorgaans vergeefs, proberen andere sukkels te helpen dan wel bij te staan – vertekend beeld van de vaak zorglijke werkelijkheid.
Foto: Ben van Duin