Umuntu ngumuntu ngabantu is een Afrikaanse denkwijze die ‘ik ben omdat wij zijn’ betekent. Een tegenhanger van ons westerse individualisme, leggen de spelers bij aanvang van de voorstelling uit. Je vormt je door de verbondenheid met anderen. Dat is natuurlijk mooi, maar ook problematisch. Want die omgeving kan ook dwingend zijn: stug in vooroordelen, genadeloos in labelen. (meer…)
Je moet maar durven: uit Noorwegen komen, glansrijk afstuderen als regisseur van Ibsens Poppenhuis en vervolgens je professionele debuut maken met een tekst van een in Nederland totaal onbekende schrijver. Maren E. Bjørseth deed dit. Ze maakte Helling, naar een roman van de Noorse schrijver Carl Frode Tiller. Een sidderende voorstelling die getuigt van onconventionaliteit, durf en spelersinzicht.
De jongen is een intrigerende verschijning. In eerste instantie onopvallend, met zijn krullende donkere haar en zijn slanke postuur. Maar kijk naar zijn ogen. Schichtig, dreigend, soms vragend, meestal wat ongericht kijkt hij rond, alsof hij niet zo goed weet waar hij is en waarom. Zijn handen wapperen een beetje, hij lijkt onzeker hoe zijn verhaal te beginnen. Dan kom het eruit, in flarden, associatief. Over zijn vader die dood is, zijn jeugd in een gewelddadig gezin en later bij een angstaanjagend blij pleeggezin. Over gepest worden en zijn foute jeugdvrienden. En over de liefde van zijn leven, met wie het samenleven minder makkelijk gaat dan hij wil geloven. Deze jongen (naam onbekend, gespeeld door de bijzondere jonge acteur Thomas Höppener) heeft meestal goede bedoelingen maar die pakken totaal verkeerd uit. Dat klinkt misschien grappig, maar Helling biedt vooral een pijnlijk inzicht in hoe een van kleins af aan gekleineerd en tot op het bot gekwetst mens geestelijk ontspoort en ongewild tot gruwelijke daden komt. ‘Ik ben altijd de buurman van de wereld geweest,’ zegt hij verontschuldigend.
Bjørseth geeft dit vorm in een kille ruimte: een witte vloer en daarachter een witte muur met een manshoge ronde ‘grot’ erin van zo’n drie meter diep. Rondom en op de achterwand van de grot worden beelden geprojecteerd, vaak caleidoscopisch, als een blik in de naïeve en getergde ziel van de jongen. Naast hem staan een man en een vrouw in trainingspak op de speelvloer, zij vertolken alle mensen die in zijn turbulente leven van belang zijn geweest. Het zijn herinneringsflarden die heen en weer schieten. Rick Paul van Mulligen en Keja Kwestro schakelen hiervoor supersnel en vlijmscherp van het ene naar het andere personage, meestal door alleen hun stem of houding te veranderen. Van Mulligen is prachtig als de gefrustreerde en drankzuchtige vader en tenenkrommend creepy als de goedbedoelende pleegvader. Kwestro blijkt over een heel flexibele mimiek te beschikken waarmee ze naadloos schakelt van boze moeder naar stralende pleegmoeder, of van hangjongere naar mooie geliefde.
Het is een genot om naar te kijken en de voorstelling krijgt er een enorme vaart door. Dat is ook wel nodig om de enige tekortkoming van Helling te overwinnen: de tekst. Het is onduidelijk of Bjørseth de roman of het gelijknamige toneelstuk heeft bewerkt, maar scènes zijn vaak net een tikje te lang en het geheel heeft een niet al te sterke spanningsboog. Dat komt natuurlijk ook door het associatieve karakter van de vertelling, maar de jonge regisseuse had hierin toch dwingender keuzes mogen maken. Dat neemt echter niet weg dat Helling een onconventionele en vooral indringende voorstelling is die nog lang naijlt.
(foto: Anna van Kooij)
“Bjørseth geeft dit vorm…” Brouwer heeft toch de scenografie voor deze voorstelling gedaan?
Ben Benieuwd, vrijdag kom ik kijken. Veel succes. Groet Greet