Het kan niemand ontgaan zijn: het is feest bij Het Nationale Ballet. De 90ste verjaardag van Hans van Manen wordt groots gevierd met een (inter)nationaal festival: vier verschillende programma’s waarin acht dansgezelschappen en -ensembles te zien zijn in 17 balletten. (meer…)
Kijkend naar sommige balletten van Hans van Manen zou je bijna kunnen denken dat het simpel is, zo’n choreografie maken. Gewoon, mensen op tijd laten opkomen en afgaan en slim verdelen over de ruimte, beetje schakelen tussen snel en traag, tussen vloeiende beweging en felle accenten, een herhaling hier en daar, met de muziek meegaan maar er vaker nog iets omheen creëren, een blik in de juiste richting op het juiste moment en zie daar: er ontvouwt zich een woordeloos verhaal, een geschiedenis van een bewogen relatie. Een uitwisseling vol spanningen, speldenprikken, verleidingen en uitdagingen, irritaties en frustraties.
Two Gold Variations, nieuw op het repertoire van Het Nationale Ballet, is zo’n choreografie waarin alles vanzelfsprekend lijkt, maar die in werkelijkheid een geraffineerd spel is van timing, muzikaliteit, ruimtelijk en dramatisch inzicht en een inventieve omgang met een uitgekristalliseerd idioom. Van Manen maakte Two Gold Variations in 1999 voor het Nederlands Dans Theater (het wordt op slappe schoen gedanst) op twee delen uit het Goldrush Concerto van Jacob ter Veldhuis. Een compositie waarin slaginstrumenten luidruchtig de boventoon voeren, met grillige tempi en onverwachte effecten, zoals een plotse voice-over met teksten die betrekking hebben op de gouden bergen waarop de Amerikaanse gelukszoekers hoopten.
Het zorgt voor een vervreemdingseffect in een choreografie die focust op het centrale paar, Igone de Jongh en Jozef Varga. Zij vechten, in volkomen gelijkwaardigheid, hun relationele strijdpunten uit, waarbij ze worden onderbroken – of becommentarieerd – door zes paren in synchrone ensembledansen of verschillende deelformaties. De Jongh bewijst haar muzenstatus weer met haar prachtige optreden, de spanning die zij weet te leggen in het optillen van een gestrekt been, de ingehouden wellust waarmee zij sommige bewegingen uitvoert. Bij de mannen is het vooral Young Gyu Choi die indruk maakt, onder andere in mannenduetten waarin duidelijke dwarsverbanden met het twee jaar eerder gemaakte Solo, die wervelende trio-estafette.
Altijd mooi in een aan één choreograaf gewijd programma is de mogelijkheid een ontwikkeling aan te wijzen. Zo is Metaforen, uit 1965, nog veel ballettesker, met klassiekere passen en patronen, een opbouw en groepsbehandeling waarin de invloed van Van Manens denkbeeldige ‘meester’ George Balanchine te herkennen valt. Metaforen zou overigens ook Arabesken kunnen heten. Zeker in het eerste deel, maar ook later in het ballet, is dat waarschijnlijk de meest gebruikte pose. Het is ook bij uitstek een houding die heldere lijnen in de ruimte tekent, zodat deze choreografie vol spiegelingen en symmetrische patronen een tijdloos kunstwerk is. En dus niet alleen om die beroemde schouderlift in het mannenduet – die is zo onnadrukkelijk dat iemand die het werk nu voor het eerst ziet er geen moment bij stil staat dat die destijds werd beschouwd als choquerend, smakeloos zelfs.
Zeven jaar na Metaforen was Van Manen al veel meer Van Manen, zoals te zien is in het duet Twilight. De choreograaf liet Alexandra Radius, op wie het stuk is gemaakt, dansen op hoog gehakte pumps; een detail dat destijds (en nog lang daarna) opzien baarde. Helaas worden de relatieperikelen in de uitvoering van Anna Tsygankova en Artur Shesterikov niet zo op het scherp van de snede uitgevochten als destijds door Radius en Han Ebbelaar. De geïrriteerde pasjes zijn tammer, van een erotische vonk is geen sprake. Tsygankova overheerst de wat slome Shesterikov, waardoor het oorspronkelijke beeld van een dynamisch machtsevenwicht verkruimelt tot een net uitgevoerd duet.
Van Manens andere fameuze, misschien wel beroemdste ‘ballet voor twee’ is Live (1979). De live opgenomen en geprojecteerde choreografie werd voor Theater Carré gemaakt en was een instant sensatie, niet alleen wegens het destijds hypermoderne gebruik van videoprojectie. Igone de Jongh heeft zich de rol van de vrouw eigengemaakt. Als speelse verleidster koestert ze zich in de blik van de cameraman (Henk van Dijk, die die rol/functie al sinds de première vervult). De meer concrete attenties van Marijn Rademaker brengen haar in verwarring. Ze wil wel, maar uit angst voor intimiteit, angst om zichzelf te verliezen, wijst ze hem af.
Rademaker is een mooie partner, maar zeker op camera schiet hij in expressief opzicht wat tekort. Jammer is ook – al is dat een kwestie van smaak – dat de nieuw opgenomen flashbackscène in de studio de rauwheid mist van de oorspronkelijke: keurige trainingskleertjes, geen haartje uit het gareel. Maar Live kan zowel een minder ideale speelplek als Het Muziektheater als een dergelijk minpuntje zonder meer hebben. Het blijft een ijzersterk stuk.
Foto Two Gold Variations: Angela Sterling