In de ‘Hamlet’ van Kuiperskaai doen de mannelijke acteurs beduidend onder voor de knappe prestaties van de actrices.
Hoe radicaal kan een Hamlet zijn? Regisseur Boris Nikitin en performer Julian Meding brengen de radicaalste die ik ooit zag, zonder vermoorde vader, overspelige moeder, lieve Ophelia, vunzige oom. Zelfs zonder ’to be or not to be’ of ‘words words words’. De regisseur is van deels Russische afkomst, vandaar zijn naam, en Meding is een androgyne verschijning en zanger-gitarist. Ze zijn verbonden aan het Schauspielhaus Basel.
Op een kale speelvloer, met op de achterwand een wit videoscherm, maakt Julian Meding zijn entree; hij draagt het masker van een wolf en zingt enkele schitterende liederen over identiteit. Dan zet hij het masker af en spreekt anderhalf uur lang tot het publiek: soms pesterig, dan vilein, lyrisch, hardop denkend en schreeuwend. Op zijn zwarte T-shirt staat Die Heiterkeit, de lustigheid of vrolijkheid.
Op de achtergrond krijgt hij begeleiding van het ‘prijswinnende’ Basler Barocensemble, dat hij spottend ‘De muzikale tuin’ noemt. Maar de baroksfeer verdwijnt snel en Meding wendt zich tot songs van Uzrukki Schmidt. En dat is hijzelf. In een caleidoscopische, bij vlagen fascinerende en dan weer provocatieve sessie spreekt Meding ons toe, begeleidt zichzelf op de gitaar, breekt welbewust een snaar en bijt het publiek toe: ‘Dat is jullie schuld.’
De eerste helft heeft nagenoeg niets met de Deense prins te maken, maar lijkt eerder een therapeutische sessie waarin Meding zich afvraagt wat ‘echt is en niet echt’. Hij noemt zijn optreden ’theater noch werkelijkheid’, maar iets daartussenin: een spel met illusie, met de pijn van het bestaan, met de twijfel van man te zijn of vrouw. Daar komt ook Shakespeares Sonnet XX in het brandpunt van de aandacht, dat begint met de prachtregel ‘A woman’s face with Nature’s own hand painted’ en vervolgens over het dubbelzinnige ’the master-mistress’.
Associaties, reflecties en getormenteerde uitbarstingen van zielenpijn bepalen de toon van Medings vertolking van Hamlet. Jammer is dat zijn Duits slecht is te verstaan en dat de vertaling in de grote zaal van Frascati op een te klein scherm helemaal achter op podium hangt. Bovendien schijnen er fel brandende lampen onder zodat je verblind raakt. Hier schiet de techniek ernstig tekort. Eerst verschijnen op het scherm beelden van Meding zelf, dan zoomt de camera uit naar een verzorgingstehuis voor ouderen en dat levert pijnlijke beelden op.
De kern is dat de performer ‘niet wil zijn wie hij is’ (‘Nicht-ich-sein-müssen’) en dan komen we perfect uit bij Hamlet. Deze is niet de aartstwijfelaar tussen wraak en niet-wraak, maar een jongeman die onzeker is over zijn identiteit. In dit opzicht past de voorstelling prachtig binnen het programma van Frascati Issues: TO DIS/AGREE The Art of Conflict.
Aan het slot ligt Meding op de grond en zingt hartbrekend over de spanning tussen het ‘ik’ en ‘wij’. Ik moest denken aan het befaamde Publikumsbeschimpfung van Peter Handke, waarin ook de grens tussen fictie en werkelijkheid, tussen illusie en echt onophoudelijk wordt opgezocht en verkend. Zodanig dat je als toeschouwer de grenzen nauwelijks nog kunt trekken. Die verwarring is even spannend als theatraal.
Shakespeares Hamlet reikt slechts fragmenten aan die Meding tot materiaal voor zijn eigen identiteitscrisis maakt. Tussen oprecht en gespeeld bestaat een enorm spanningsveld, dat Meding en regisseur Nikitin exploreren. Dat de performance soms ontoegankelijk en duister is, neemt niet weg dat deze Meding-Hamlet een fascinerende performance is. Aan het slot speelt het barokensemble samen met Meding als zanger: het is grimmig, rauw, hallucinerend.
Foto: Robin Junicke
Niet dat het slecht was, maar wel erg volgens het boekje. Weer al die typerende en inmiddels als cliché te bestempelen dramaturgische technieken van meta-theater/performance als lichamelijke gebeurtenis. Lang de zaallichten aanlaten, de grens tussen de ‘ik’ op het podium en de ‘wij’ van het publiek benadrukken, dan verzachten met een lief liedje over gebrek aan solidariteit. Het leek verdorie wel een afstudeervoorstelling. ‘Gebruik hier iets uit je eigen leven, dan zien we wel waar we uitkomen’. De inhoudelijk loshangende tekstfragmenten worden aan elkaar gelijmd met de bekende technische middelen: het verkennen van de theatervloer, een nutteloos live-video beeld, een nauwelijks inhoudelijk gebruikt ‘barokensemble’. Ondanks de inzet van ironie blijft de voorstelling naïef. Zo blijven wij met een werkelijk knagende gewetensvraag zitten. Voor wie is dit soort zelf-expressie theater eigenlijk bedoeld? Wie ‘geeft’ het iets?