In Hamlet van De Appel herleeft iets waarvan je meteen herkent dat het definitief voorbij is.
Het is de vijfde Hamlet-bewerking die Jan Decorte nu brengt. Als student heeft hij de eerste keer het stuk aangepakt in Hamlet Onvoltooid (1976), nu doet hij dat weer helemaal anders met twee jonge studenten: Ellis Meeusen en Lissah Adeaga, die in het laatste jaar van hun toneelopleidingen zitten. Zoals te verwachten was, zijn het ook nu flarden tekst op zijn Decortes verdicht, die de twee studenten en zijn metgezellin Sigrid Vinks declameren. Het dansen en het mimisch spel van de drie vrouwen vormen het hoofdbestanddeel van deze versie, die geen tragedie is, maar eerder een rituele performance. Jan Decorte noemt deze Hamlet een ‘recyclagestuk’. Geen nieuwe teksten, maar oude teksten in een nieuwe vorm gegoten.
Als we in de hal wachten, komt Jan Decorte naar ons toe. Hij draagt een grote zwarte bh en een zwarte flodderbroek. Hij zal even een stukje voor ons spelen, zegt hij. ‘Mijn moeder heeft mijn vader niet vermoord. Ik ben niet gek!’, hij verbergt zijn gezicht in zijn handen en ‘blèrt’. Hij gaat weg, nu pas zie ik dat hij gouden schoenen aan heeft, hij trekt naar een ander groepje toeschouwers.
Wat direct opvalt als we de zaal binnenkomen, is de witte muur met in het midden een urinoir. Wellicht een knipoog naar Marcel Duchamp die met zijn gesigneerde ready made voor een ommekeer in de kunsten en kunstopvattingen zorgde. Gaat dat met deze Hamlet ook zo zijn?
Zoals gebruikelijk zit Jan Decorte naast het speelvlak. De drie vrouwen komen op, met blote borsten (en grote witte onderbroeken) en ze beginnen zich in te smeren met wit poeder. Hun gezicht, hun hele lijf, ze wrijven elkaars ruggen in, ze bepoederen hun haren. Het zijn gebruiken zoals je vaker ziet in reportages over rituelen. Jan kijkt opzij toe, wij vanuit de zaal.
Ook de vloer maken de drie gracieuze vrouwen wit met meel. ‘White Rabbit’ van Jefferson Airplane in de versie van Patti Smith galmt door de speelruimte. De handelingen van de drie vrouwen, hun hoekige bewegingen, hun dansante stappen, ze refereren aan de happenings uit de zestiger jaren. Af en toe komen ze naar voren, debiteren zinnen, en dansen verder.
Deze Hamlet is geen samenspel van woorden, maar wel van lijfelijk spel. Ieder beweegt op zichzelf, en soms komen ze samen en dansen ze in duo of met hun drieën unisono. Een eenvoudige choreografie is het, als in een sober ritueel. Spannend vond ik het, en intrigerend. Geen wild extatisch dansen hier, maar een cerebrale sacraliteit.
De woorden, zinnen, flarden tekst komen uit eerdere bewerkingen van Hamlet: uit In het kasteel (1985) waarin Decorte de randpersonages (de toneelspelers, Rosenkrantz en Gildenstern, …) centraal stelde, en uit Amlett (2001) met de centrale zin: ’tis of tisni daddist slape drome sterreve’.
De chronologische verhaaldraad van Hamlet wordt wel gevolgd. Het is handig als je voorkennis hebt, maar het hoeft niet. (Deze Hamlet dient zeker niet als een eerste kennismaking met een canonische tragedie!) Deze keer is het een soort meta-Hamlet, een bewerking met referenties naar andere kunsten. Zoals de pisbak van Duchamp, naar het vele wit in kunstwerken, naar de happenings en performances, naar zogenaamde primitieve rituelen, naar kerkelijke gebruiken, zelfs naar een trachten om te gaan met #metoo, naar reinigings- en bezweringsgebruiken.
De vrouwen zijn hier de baas, ze onderzoeken hun eigen lijf met een stukje spiegel, ze bewegen autonoom en soeverein en vinden elkaar. De dode personages krijgen afscheidsrituelen. Polonius wordt afgelegd en bepoederd, Ophelia vertelt over haar eigen sterven, Jan kleppert met een instrument als ware het het belletje bij de consecratie in de katholieke mis, het geluid galmt oosters na.
Ongeveer in het midden van de voorstelling komt Jan het toneel op. Hij prevelt binnensmonds (een gebed?), strekt zijn armen de hoogte in, toont zich als de lijdende mens, hij kastijdt zich, stapt uit de speelplek als een gelouterd iemand. Naar het einde zien we op een projectie op de witte wand Jan op de schoot van een van de vrouwen liggen. Het beeld van de piéta wordt lang geprojecteerd.
In het stuk van Shakespeare gaat iedereen dood. Jan spant een rode (bloed)draad over en tussen de zittende, hurkende en liggende vrouwen en verbindt die met zichzelf. Je zou denken dat het nu gedaan is, maar deze scène refereerde al aan een scène uit Decortes versie van de Hamletmachine van Müller en die verwijzing zet hij verder door Sigrid haar handen en armen te laten dopen in rode verf. Zij declameert: ‘Hier spreekt Electra, in naam van alle vrouwen.’ De mensen in het Electraverhaal en in het Hamlet-verhaal zijn als het ware elkaars spiegelbeeld, zoals de zwarte bh van Jan Decorte en de blote wit gemaakte borsten van de vrouwen.
De eindklanken van ‘Fodderstompf’ van Public Image Ltd klinken bezwerend, deze Hamlet vormt in zijn bevreemdende sacrale stijl een fascinerend ritueel schouwspel.
Foto: Danny Willems