De fysieke vrijmoedigheid in ‘Ottof’ van Bouchra Ouizguen zorgde in Den Haag voor veel opwinding ***
In 2010 verraste de Marokkaanse choreografe Bouchra Ouizguen het Julidanspubliek met haar voorstelling Madame Plaza, waarin ze met een drietal aïta’s, Marokkaanse nachtclubzangeressen, op het podium stond. In HA! maakt ze met dezelfde cast een voorstelling over de gekte, die in ieder van ons schuilgaat.
Vier lichte schimmen bewegen ritmisch op en neer, als het licht langzaam aanzwelt zien we vier witte hoofddoeken. Langzaam, heel langzaam zijn daarna de lichamen te ontwaren van vier vrouwen die in rituele bewegingen en een dito stemgeluid op en neer deinen. Af en toe zoekt een stem een tegenritme, eindeloos gaat het door. Zo lang, dat enkele bezoekers de zaal verlaten. Intussen rijst de vraag hoe de witte hoofddoeken het houden, want de bewegingen worden steeds heftiger en menig vrouwengezicht loopt rood aan van de inspanning. Een extase wordt er gecreëerd in dit eerste deel van HA!
Elke scène van HA! is feitelijk een ingang naar de klank of het woord ‘ha’ en in die zin kun je deze laatste voorstelling van Company O, zoals het gezelschap van Ouizguen heet, gerust ook conceptueel noemen. Is de klank in de beschreven eerste scène een ritueel stemgeluid, in een ander deel van het werk is het een aanstekelijke lach, of een gezang. Ouizguen zet het allemaal op een rij, in een keurig geordende choreografie. De ene keer vormen de vrouwen een kluitje, in een andere scène staan ze diagonaal in de ruimte of liggen ze over elkaar heen op de grond.
De hoofddoek staat centraal, niet alleen in de openingsscène, maar ook als het kledingstuk op een ander moment om de kin wordt geknoopt of meedeint op de schuddebuikende lach. Steeds opnieuw geeft het witte doekje een extra dimensie aan de beweging of het beeld. Het steekt ook uitermate licht af bij de zwart-grijze maillot-kostuums van de dames, waarin de vormen van hun ronde, plooiende en volle lichamen nauwelijks worden verhuld.
In HA! vermengt Ouizguen, zichtbaar de jongste performer van het stel, het rituele met het conceptuele. Ze legt beide in een bedje van schoolse formaliteit. Maar eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het werkt. Met vleugjes zijlicht krijgt het sobere tafereel een quasi-mystieke sfeer, wellicht dat dit nog refereert aan de nachtclubs van de zangeressen. Het summiere licht verwijst ook naar de verscholen positie van de vrouw in de Arabische cultuur, net als naar het gegeven dat gekte, zichtbaar of niet, nu eenmaal iets is wat in ieder van ons huist.