Indonesiërs, Indo’s en Nederlanders, kolonialen en vrijheidsstrijders, agressie en misdaden van beide kanten, gevoelige punten en conflictvermijding… Het is moeilijk om een goed beeld te krijgen van de woelige bersiap-periode tussen de Tweede Wereldoorlog en Indonesische onafhankelijkheid. Het Amsterdamse Volksoperahuis doet met het Papermoon Puppet Theatre uit Yogjakarta een poging. Eric Coen (Kees Scholten) reist […]
Met Greaseman werpt Het Volksoperahuis, dat dit jaar vijfentwintig jaar bestaat, een blik op een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Curaçao. De centrale metafoor die het gezelschap daarvoor hanteert heeft echter nogal een dubieuze uitwerking.
(Waarschuwing: deze recensie bevat spoilers – die waren in dit geval helaas niet te vermijden.)
In 1985 verkocht Shell de olieraffinaderij De Isla op Curaçao voor één Antilliaanse gulden aan de Curaçaose overheid. Het probleem met deze ogenschijnlijk gulle deal is dat Shell zich hiermee ontdeed van de verantwoordelijkheid van een sterk vervuilende infrastructuur: naar schatting sterven er jaarlijks achttien mensen op Curaçao vanwege de rook die de raffinaderij voortbrengt, en volgens een recente schatting kost het inmiddels drie miljard dollar om De Isla te moderniseren. Het is een schoolvoorbeeld van postkoloniale misère: de bevolking is qua werkgelegenheid van de raffinaderij afhankelijk geraakt maar kan de noodzakelijke upgrades niet betalen, en de multinational die er jarenlang van heeft geprofiteerd wast de handen in onschuld.
Muziektheatercollectief Het Volksoperahuis combineert dit gegeven met de legende van de Greaseman: een bijna legendarisch figuur die zich in het Willemstad van de jaren zeventig en tachtig insmeerde met olie om zo letterlijk ongrijpbaar te worden voor de politie. Voor zover ik weet had deze figuur historisch gezien niets met de opstanden tegen Shell te maken, en eerlijk gezegd voelt zijn aanwezigheid in de voorstelling enigszins arbitrair, alsof de makers een romantische volksheld nodig hadden om de pikzwarte koloniale geschiedenis behapbaar te maken.
Muzikaal is de voorstelling een feest. Vaste componist en gitarist Jef Hofmeister laat zich flankeren door twee muzikanten met Caraïbische roots: steelpanspeler Konkie Halmeyer en drummer/trompettist Walther Muringen (die al eerder bij Het Volksoperahuis speelde). Samen met de geweldige Curaçaos-Nederlandse zangeres Susan Malaika Bailey zorgen ze voor een soundtrack die mooi de juiste sfeer weet te treffen. Hoewel haar manipulatieve neiging om tranen over haar wangen te laten rollen na de derde keer eerder irritatie dan ontroering opwekt, draagt de innemende Bailey ook als acteur moeiteloos de voorstelling.
Dramaturgisch gezien is er echter heel wat op Greaseman aan te merken. De voorstelling bestaat eigenlijk uit twee delen: een proloog waarin het publiek een historische tour door Willemstad krijgt, en waarin ons de geschiedenis van Shells aanwezigheid op Curaçao en die van de Greaseman wordt bijgebracht, en dan het centrale verhaal van een mysterieuze witte man die in Willemstad een jonge zwarte vrouw ontmoet, met wie hij een verleden blijkt te delen: hij is haar vader, zij een product van de affaire die hij als directeur van Shell met zijn zwarte huishoudster had. Het tweede deel dient eigenlijk als metafoor voor het historische gegeven; postkolonialisme wordt zo (en ook al in een song over ‘Papa Shell’ in de eerste helft) voorgesteld als een vader die zonder omkijken zijn gezin verlaat.
Dat is letterlijk nogal een paternalistische insteek. De nadruk op de wijze van vertrek overschaduwt het feit dat kolonialisme bezwaarlijk als een gezonde, harmonieuze familiesituatie kan worden gezien – als we de beeldspraak doortrekken lijkt een vergelijking met een vader die zijn kinderen mishandelt en misbruikt wat voor de hand liggender (en dan laten we de vraag of het überhaupt een goed idee is om het frame van de kolonialist als vader te reproduceren voor het gemak even buiten beschouwing).
Doordat de makers echter zo veel nadruk leggen op het berouw van de terugkerende vader worden zijn misdaden al te makkelijk met de mantel der liefde bedekt: als de jonge vrouw met het feit wordt geconfronteerd dat haar vader haar moeder niet alleen zwanger achterliet maar ook verantwoordelijk is voor haar dood (door de giftige wolken van De Isla), heeft ze er ongeveer twee minuten voor nodig om de man weer in haar hart te sluiten. Het is schrijversverraad ten opzichte van het personage van Bailey, dat in de eerste scène nog met een portret van haar moeder in haar armen voor de poorten van de raffinaderij staat te protesteren.
De makers zetten in een paar van de songs gelukkig zelf ook vraagtekens bij het dubieuze messianisme van witte investeerders die er nu voor pleiten om een klimaatneutraal resort op de plek van de raffinaderij neer te zetten; terecht vraagt Bailey al zingend bij wie de winsten dan terecht zullen komen. En ook staat het gezelschap stil bij de bittere ironie dat de Curaçaose regering nu met Chinese investeerders om de tafel zit om het probleem van De Isla op te lossen: zo kan de rotzooi die de ene koloniale onderdrukker achterliet alleen door de volgende worden opgeruimd (wel jammer dat daar een beledigende karikatuur van een Chinees voor nodig is – Bailey trekt nog net geen spleetogen).
Deze kritische geluiden verdwijnen in Greaseman echter steeds meer naar de achtergrond ten faveure van een veel te makkelijk feelgood einde dat de schurende elementen in de voorstelling volledig teniet doet.
Foto: Jochem Jurgens