Wat is de waarheid? Bestaat er nog zoiets als één singuliere realiteit waarin we ons allemaal bevinden? In Glitch van het Vlaamse theatergezelschap Abattoir Fermé in elk geval niet. Vijf scènes in een haperend huis tonen de ingenieuze grip die regisseur Stef Lernous heeft op de artistieke signatuur van Abattoir Fermé. (meer…)
In Gonzo verkent Abattoir Fermé de wereld van de groepstherapie. Om precies te zijn: regisseur en auteur Stef Lernous steekt er genadeloos de draak mee. In zijn handen wordt therapie een slecht toneelstuk, dat inzicht noch verlossing biedt, maar toch eindeloos herhaald wordt. Therapie als een mantra dat de gebruikers vrede leert hebben met hun belachelijke leven. Tot meerdere eer en glorie, en tot profijt, van de therapeut.
Theater kan best leerrijk zijn. Het woord ‘Gonzo’, zo ontdekte ik achteraf, duidt een journalistieke stijl aan. Een journalist is ‘Gonzo’ als hij betrokken partij is bij de gebeurtenissen die hij beschrijft, of het beschreven incident gewoon zelf uitlokt. Dat kan hier wel kloppen: Stef Lernous lijkt een ervaringsexpert inzake pseudo-mystieke therapieën. Hij schildert hun rituelen in felle kleuren. Abrupte bekentenissen en onbedaarlijke huilbuien van deelnemers volgen elkaar in hoog tempo op, aangezwengeld door twijfelachtige experimenten met een exotisch plantenextract. De naam, ‘Ayuwashika’ (of zoiets), roept exotische wondermiddelen als het sterk hallucinogene Ayahuasca of het geneeskrachtige Ashwaganda op.
In feite is alles toegelaten in Lernous’ therapeutisch universum, als er maar sterke, levensbepalende emoties volgen. Daar betalen de deelnemers immers voor. Geen zee gaat de therapeute van dienst hier te hoog. De barbaarse therapieën in achttiende-eeuwse krankzinnigengestichten steken bleek af tegen haar folterpraktijken met ijsbaden en elektroshocks.
Een verhaal heeft Gonzo niet echt, wel een imposant decor: een vervallen industriegebouw, hoogst realistisch geëvoceerd met gammele deuren, lekkende afvoerbuizen en verweerde wanden. Een voor een worden vijf verknipte personages, een therapeute en vier cliënten, geïntroduceerd. Lernous schept er een sardonisch genoegen in om de karaktertrekken van deze types monsterlijk uit te vergroten. Therapeute Amy (Tine van den Wyngaert) schuifelt eerst binnen. Rug gekromd, schouders hoog opgetrokken, gebaren klein en schichtig. Een vat vol tics: haar mouwen trekt ze in enkele minuten wel tientallen keren op. Haar fel gestifte mond spert ze permanent open in een grote O, alsof alles wat gebeurt haar zo overviel dat ze er maar geen woorden voor vindt. Ook haar kledij en kapsel verraden een bekrompen, onzeker personage: een truitje met potsierlijke frullen, een te grote bril, een strak gebeeldhouwd kapsel. Je ziet eerder een middenstander die vreest dat haar winkel niet zal draaien dan een therapeut, laat staan een goeroe.
Het contrast met Frank (Chiel van Berkel), die haar de locatie ter beschikking stelde, kon niet groter zijn. Hij is groot van stuk en stoer. Een oud-journalist maar ook oud-delinquent. Hij bromde een tijd wegens de moord op zijn vriendin. Hij ketende haar namelijk vast in een huis dat hij in de fik stak. De man krijgt zijn driften dan ook nauwelijks onder controle. Volgt Tanja (Kirsten Pieters), in strakke minirok, met glitterkousen, maar verder zo neurotisch en geremd als de pest. Waarom kijken we er dan niet van op dat ze iets in de kunstwereld doet? Waarom denken we ook meteen dat de opzichtig gesticulerende mislukte actrice Charlene (Anneke Sluiters) een Hollandse is? Omdat ze blijft zeuren over de return die ze verwacht, gezien de hoge prijs van de workshop? In haar zog volgt Tim (Steve Geerts). De ironische glimlach, die op zijn gezicht gebeiteld lijkt, verraadt dat hij hier enkel is om zijn vriendin te plezieren, maar als ‘serieuze zakenman’ niet in deze onzin gelooft. Tenzij er seks aan te pas zou komen. Vier groteske types, vier clichés zijn het.
Zodra ze geïntroduceerd zijn, begint de ‘therapie’. Een burleske vertoning waarvan iedereen de spelregels al op voorhand lijkt te kennen, want op Tim na ventileren allen haast automatisch hun diepste trauma’s en frustraties. Daarnaast blijkt dat Amy nauwelijks begaan is met al dat leed. Haar belangstellende O-mondje is een pose. Voortdurend zie je haar aan twee dingen denken. Een: hoe ze haar kostgangers onder de duim kan houden door hun haar ‘inzicht’ als een wortel voor de neus te houden. Niet eenvoudig met een loslopend projectiel als Frank, een ijdeltuit als Charlene of een borderline figuur als Tanja.
Maar de ergste is Tim, want die gelooft niet in haar. Hij is de Gonzo – zo noemt hij zichzelf ook – die stookt als hem dat uitkomt, maar zich niet laat vangen. Dat kan Amy niet hebben. Er kan er maar een de baas zijn! Dus moet hij het ijsbad in. ‘This town ain’t big enough for the both of us’, de legendarische song van Sparks, schalt daarbij uit de boxen. Amy’s tweede bekommernis betreft de vraag hoe ze haar cliënten zoveel mogelijk geld kan aftroggelen. Ze verkoopt de bagger die uit een rioolpijp spuit als een toverdrank of rekent kosten aan voor het gebruik van een lijkzak waar ze Tanja in opsluit.
Lernous en zijn acteurs leven zich kostelijk uit in deze uitzinnige satire op het therapiewezen. De gebeurtenissen leiden overigens, zoals te verwachten en te voorzien was, nergens toe, behalve dan dat de personages min of meer uitwisselbaar worden. Charlene neemt zelfs even Amy’s plaats in. Teleurgesteld stellen allen ten slotte echter vast dat ze weer uitkomen bij het punt waar alles begon. Er is niets veranderd.
Net dan, in de allerlaatste minuten van het stuk, volgt een geniale ‘coup de théâtre’. Want Amy laat haar slachtoffers niet zo makkelijk gaan. ‘We zijn aan het begin, dus we moeten opnieuw beginnen’, commandeert ze. Dat doen haar cliënten ook, maar deze keer als lammetjes, zonder alle drama, pathos en uitspattingen van tevoren. Ze lezen hun tekst gewoon op. Als een rol die ze vreugdeloos inoefenen. Ze spelen dan ook in een heel slecht stuk, zonder uitzicht op een betere rol. Heerlijk om te zien echter, zo’n slecht stuk (maar een beetje ongemakkelijk herkenbaar ook wel).
Foto: Sofie Jaspers