‘Heeft u mijn zoon gezien?’ Terwijl Joost Oomen en Joep Hendrikx halverwege hun stoomvaart-introductie in Federico García Lorca zitten, worden ze onderbreken door een gesluierde Jos Nargy. De openingsscène van LORCA verwijst naar de slotscène van El Público, een nooit opgevoerd drama van de Spaanse dichter die centraal staat in deze wonderlijke Oerol-voorstelling. (meer…)
Allen Ginsberg was dichter, homosexueel, jood, enthousiast drugsgebruiker, vriend van Jack Kerouac en William Burroughs, en hij schuwde het expliciete taalgebruik niet. In de jaren vijftig en zestig was dat een explosieve combinatie. Ginsberg was even uit beeld, maar de tijd lijkt rijp voor een comeback. De Poëzieboys doen hun best en laten het kleinste tentje op De Parade dampen.
De meest recente aflevering van het festival Poetry International opende met een verpletterend gedicht van Allen Ginsberg (1926-1997). In ijzeren driekwartsmaat declameerde hij onvast zingend zijn gedicht September on Jessore Road, dat je onmogelijk niet kunt betrekken op de vluchtelingen van nu:
Millions of fathers in rain
Millions of mothers in pain
Millions of brothers in woe
Millions of sisters nowhere to go
Het Mondriaan kwartet begeleidde hem live onder het filmdoek.
Joep Hendrikx en Jos Nargy, samen de Poëzieboys, doen van harte mee aan de Ginsberg-revival. Een jaar geleden ontmoetten ze elkaar op de Parade. Zij vonden elkaar in een liefde voor underground-poëzie en kregen de kans om bij Theater aan het Spui – hofleverancier van talent aan De Parade in Den Haag – een voorstelling te ontwikkelen die recht doet aan het controversiële karakter van de beatpoëzie van het eerste uur.
Ginsberg laat in zijn poëzie, vertaald door Joep Bremmers, de lichaamssappen rijkelijk vloeien en reikt naar de sterren. Hij verbindt de engelachtige hoofden van hipsters met kosmische dynamo’s, wat dat ook zijn, en laat zich ritmisch inspireren door jazz. Nargy declameert kronkelend hoe de lyrische ik alle uithoeken, welvingen en holtes van zijn liefdespartner verkent.
Eindregisseur Joep van der Geest stimuleerde Hendrikx en Nargy bij het zoeken naar extremen en zet daar met veel plezier een contrast tegenaan. Als de een extatisch schuimend op de vloer ligt te declameren – Ik overdrijf in dit stuk; de poëzie roept dat op. Je krijgt de indruk dat Johnny the Selfkicker uit het graf is herrezen om poëzie in Carré 1966 over te doen ‒ vertelt de ander droog weetjes en anekdotes tussen de regels door.
Het tentje is goed gecast voor de voorstelling en werkt van harte mee. Het is volgepakt en je kunt er onmogelijk ontsnappen aan elkaars lichaamsgeuren. In de New Yorkse jazzkelders zal het destijds niet comfortabeler zijn geweest. Uit zuurstofgebrek valt er af en toe iemand om. Geen nood, de post van het Rode Kruis is vlakbij. Ginsberg leeft, daar moet je iets voor over hebben.