Vanaf de Pieter de Hoochbrug kijken we naar beneden, naar de kade van de Coolhaven. Door de koptelefoons klinkt elektronische muziek. Het is rustig op straat, het heeft net geregend. Opvallend is het felgekleurde bord dat boven Garagebedrijf Babylon hangt, het zou zo uit de jaren ’50 kunnen komen. (meer…)
Theatermaker en -auteur Stijn Devillé haalde (terecht) succes en prijzen binnen met zijn relevante politieke en maatschappelijke toneelstukken over WOII (Hitler is dood), de crisis (Hebzucht, Angst, Hoop), een fictieve ontmoeting tussen Leni Riefenstahl en Susanne Sontag (Leni & Susa) en terrorisme (Groupe Diane). Ik heb hem weleens de Vlaamse Brecht genoemd. Nu waagt hij zich aan een voorstelling die dicht bij zijn persoon ligt.
In de folder die we voor de voorstelling krijgen, lezen we dat Stijn Devillé een achttal jaar geleden zijn dochter van zes jaar levenloos onderaan de trap vond. ‘Niet mijn kind’, riep zijn vrouw radeloos. Geen hartslag, geen adem. De ouders proberen te beademen. Het lukt. De dochter haalt het. Maandenlang blijft dit ongeluk de vader achtervolgen. Hij voelt zich emotioneel verdoofd, is immuun voor wat er om hem heen gebeurt in de wereld. ‘Een half jaar hebben wij gerouwd. Om een kind dat we niet hadden verloren.’ De ontdekking dat de ruimtetelescoop Hubble vlak bij de oerknal is, ontroert hem. Hij huilt voor het eerst sinds maanden.
Het ongeluk met zijn dochter blijft Devillé achtervolgen. Stel dat ze niet wakker was geworden. Jaren later schrijft hij dit theaterstuk. Over een man en een vrouw die hun dochter plots verloren hebben. Zij is topmanager van een wereldbedrijf in de nanotechnologie. Vlak na de dood van haar dochter van 14 krijgt ze het werk van haar leven aangeboden in Singapore. Ze grijpt de kans, als een vlucht in haar werk, weg van het verdriet. Hij gaat mee, een romanschrijver die daar op het appartement in Signapaore niets doet, droomt en denkt, in de regen gaat wandelen. En dan gesprekken met zijn dode dochter voert, regengesprekken.
Het regent op het podium, het regent letters. Het e-Media Research Lab van de KU Leuven bouwde voor het nieuwstedelijk een heuse regenprinter. Het is een kruising tussen een regenmachine en de technologie van een printer. Druppels vormen woorden, die vallen en verdwijnen. Verrassend en leuk om te zien. Even denk je dat met de regen ook een stille kracht zal ontstaan, en het verhaal een ongrijpbaar magisch realisme in zich verweeft à la Murakami en dat je een onwerkelijkheid toch als reëel gaat aanvaarden. Maar dat lukt niet. Je blijft op afstand kijken.
De man voert in het regengordijn een gesprek met de dochter. We horen haar stem op band, en meermaals vallen woorden van haar naar beneden. Een ingebeeld gesprek in de regen wordt een beeld van een gesprek met de regen. Het is een gesprek tussen vader en puberdochter, met de nodige clichés en reflecties over de dood, de eenzaamheid, de oerknal. ‘Als jij me kunt denken, dan besta ik.’
Het muziekklankbord (met live muziek van Gerrit Valckenaers en Geert Waegeman op allerlei voorwerpen en op zijn mooist op de xylofoon en viool) suggereert een spanning. De vloeiende videobeelden (van Walter Verdin) van de skyline van Singapore doen dat ook, wolkenkrabbers gaan over in razende lijnen, in bewegende streepjescodes. Naar mate het stuk vordert, veranderen de strepen in bollen en naar het einde in vele gekleurde zweefcarrousellen die door en naast elkaar draaien. Het snelle technologische leven tegenover de traagheid van de rouw.
De muziek, de beelden, de enscenering, de scenografie, de regen, dat alles geeft een extra-dimensie aan het verhaal. Maar toch. Ik krijg de indruk dat Devillé, uit angst het toneelstuk autobiografisch te laten klinken, naar andere personen, plekken en leefwerelden heeft gezocht. Hij zit te dicht op de materie, daarom forceert hij een afstand. Dat botst.
De man en de vrouw zijn bijna-typetjes. In hun taal, in de voorspelbare emoties. Ontkenning, woede, marchanderen, verdriet, aanvaarding, de rouwgevoelens in het (intussen omstreden) schema van Kübler-Ross, draaien en lopen in elkaar over. De vrouw blijft over haar werk en over de macht van Google praten. De man vlucht in zijn fantasiegesprekken. Ze verdringen bij momenten hun verdiet, ze voelen zich bij momenten schuldig.
Het is aan het talent van Tom Van Bauwel en Sara Vertongen te danken dat de personages geen karikaturen worden. In hun bewegingen, mimiek en zegging klinken ze oprecht, hun woorden zelf zijn vaak hol. Er wordt gesproken over ‘de leegte omcirkelen’ en ‘ongrijpbare eenzaamheid’, maar daarmee ontroer je niet.
Het verlies van een kind zou toch iedereen moeten aangrijpen. Zeker als het mooi beschreven wordt. Ik denk aan Het Meesterstuk van Anna Enquist van jaren geleden nog voordat haar dochter in een verkeersongeluk omkwam, ik denk aan Schaduwkind van P.F. Thomése (Devillé citeert hem bijna letterlijk!), en natuurlijk aan Tonio van A.F. Th. van der Heijden. Gesprek met de regen wil duidelijk als een doorleefd stuk overkomen, maar de personages leven niet, zijn niet ‘echt’. Het blijft maakwerk, de constructie is te doorzichtig. Mij deed het niet veel. (Hoe anders was Vuur van Christophe Aussems bij hetnieuwstedelijk!). Ik zag nu prentjes, vallende woorden. Mooie beelden.
Foto: Katrijn Van Giel
Lees ook onze bespreking van de tekst van Stijn Devillé in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.