Al een week na de première in Kyiv opent deze nieuwe productie van Roman Grygoriv en Illia Razumeiko het onvolprezen O. Festival in Rotterdam. Het is een bijzondere ervaring om materiaal uit dat gebied te kunnen krijgen dat van een totaal andere orde is dan de onrustbarende stand van zaken rondom de laatste oorlogshandelingen.

De opera is wel degelijk gekoppeld aan het conflict. Na een productie over de Tsjernobyl-ramp, lieten de makers zich inspireren door het verhaal van de dam bij het stuwmeer van Kakhovkatot. Vrijwel exact een jaar geleden bliezen de Russische krijgsheren deze op, waarna miljoenen liters water in de Zwarte Zee stroomden en een verdroogd bassin achterlieten dat zich langzaam maar zeker begint te herstellen van de aanslag. Misschien is het bezig om zich terug te ontwikkelen naar zijn oerstaat, zoals het was vóórdat het in 1956 gevuld werd.

De twee makers ontfermden zich niet alleen over de muzikale compositie, maar over werkelijk alle aspecten van deze grootschalige productie. Daar zitten uiteindelijk maar heel weinig letterlijke verwijzingen in naar de gebeurtenissen die zich rondom het stuwmeer voltrokken.

Bij aanvang installeert een kwintet van drie strijkers, gitaar en slagwerk zich wat informeel in een hoekje voor het nog gesloten rode voordoek. De twee componisten zijn ook te rade gegaan bij specialisten op het gebied van traditionele dans en ethnomusicologie hetgeen hier in al zijn glorie tot uiting komt. De musici zijn uitgedost in wat nog het meest lijkt op folkloristische kostuums met veel glanzende en later zelfs gouden stoffen.

Na een korte en zachte introductie met flageolettonen, komen dansers en zangers op vanuit verschillende plekken in de zaal.  Geleidelijk aan ontwikkelt zich een strak, aanstekelijk en onontkoombaar dansritme waar de hele 10-koppige cast dansend en zingend aan deelneemt en ook de zaal moeite heeft stil te blijven zitten. Van meet af aan blijkt dat we te maken hebben met all-round-performers die met overgave zingen, dansen en, naar later blijkt, musiceren.

Na deze ouverture-voor-het-voordoek neemt Razumeiko, die al meespeelde als gitarist, het woord. Hij legt in het Engels uit dat hij geacht wordt de proloog te spreken om de anderen de gelegenheid te geven het nodige changement uit te voeren. Het is een informeel onderonsje, bijna als een tête-à-tête met het publiek. Als het doek dan vervolgens opensplijt, duurt het enige tijd voordat we in de gaten hebben dat de performers op de grond liggen, naakt met een strijkinstrument als partner. Er komt muziek en beweging uit de groep, eerste aarzelend, gaandeweg steeds stelliger. Ze komen ook al musicerend overeind en eindigen al dansend op een rij, elk met een strijkinstrument, de kleinste viool links, oplopend tot de grootste contrabas rechts.

Dit is het begin van een niet-aflatende reeks beelden en muzikale nummers die het publiek meeslepen. Het muzikale idioom citeert probleemloos allerlei stijlen en genres doorheen de hele voorstelling. Een bewerking van het beginlied uit Schuberts Winterreise-cyclus wordt later gevolgd door een citaat Albinoni, Pergolesi komt voorbij, even lijkt Schönberg te horen maar later in de voorstelling is ook heavy metal waar te nemen, alsmede vele varianten van pop-rock idioom en Gershwin knipoogt ook langs: de associatie met Bachs Quodlibet dringt zich op.

Na de folkloristische ouverture, stapelen in het middendeel van de voorstelling hybride beelden en muziek zich op, met op gezette tijden opvallende vondsten. U kent ongetwijfeld het vierhandig pianospel, maar bij deze voorstelling zult u verrast worden door zesvoetig pianospel. De meerstemmige liederen maken net zoveel indruk als de krachtig gezongen soli en die kenmerkende stelligheid tekent de hele voorstelling die daardoor op gezette tijden het karakter van een demonstratie krijgt.

In het slotdeel worden voor het eerste ook beelden geprojecteerd die direct refereren aan de verwoesting van het stuwmeer. Een lange sequentie die een razende stoet optredens toont met vele referenties aan populaire muzieksoorten en -genres leidt uiteindelijk tot een beeld waar het hele toneel verdronken wordt en alle performers op de grond uitkomen, op de bodem gezonken van het gedraineerde stuwmeer. Eerder, bij het opgaan van het doek, hebben we gezien hoe uit dit beeld nieuwe energie ontstaat, waarmee de suggestie wordt gewekt dat we kijken naar een cyclische verwerking: na een catastrofe weet Gaia zich te herstellen, kan er een nieuwe ontwikkeling beginnen.

De voorstelling moet het hebben van zijn energie, of eigenlijk: van zijn elan. Het is misschien wel jammer dat we de teksten van de minder gekende talen die gebruikt worden niet kunnen volgen. De bedoeling scoort niet altijd. Ook niet elk beeld is even helder te duiden, maar dat hoeft ook niet: de voorstelling beoogt het publiek te engageren in wat aanvoelt als een feestelijk én wanhopig samenzijn. Een samenzijn waar alle vormen van expressie aan bod kunnen komen, vooral als ze het gesproken woord voorbij raken. Publiek zowel als performers dankten elkaar, beiden waren aangedaan.

Foto: Opera Aperta