Midden op het toneel ligt een aftands matras, daaromheen een kapotte deur, stukken decor liggen verspreid over de vloer, papieren overal. Tarik Moree komt de zaal binnen, katerig, begint op te ruimen. Even later volgt zijn tegenspeler, Laura De Geest, een ongemakkelijke begroeting, ze kijken om zich heen. What a dump. (meer…)
‘A cold son of a bitch’, zo typeert de Amerikaanse comedian Anthony Jeselnik zichzelf ergens halverwege zijn show. De figuur die we in Jeselniks voorstellingen te zien krijgen is inderdaad steevast een gevoelloze, arrogante botterik. Zijn favoriete hobby is het laten vallen van baby’s en hij steelt graag het glazen oog van zijn buurmeisje om ermee te spelen.
Het zijn dit soort verhalen waaraan Jeselnik zijn reputatie dankt als politiek incorrecte comedian. Hij weet hiermee ook in Nederland een uitverkochte zaal te trekken, die zijn harde grappen deze avond met veel enthousiasme incasseert.
Maar je doet Jeselnik tekort als je hem ziet als een comedian die slechts wil schokken en provoceren. Daarvoor ligt de nadruk bij hem te veel op de slimme punchlines en het leveren van metacommentaar. Jeselnik speelt bovenal de botte lul. Zijn lompe podiumpersoonlijkheid stelt hem in staat om scherpe oneliners te maken, waarbij de humor consequent schuilt in een onverwachtse draai of omkering, bijvoorbeeld wanneer hij vertelt dat hij verschillende buren heeft die Jehova’s getuigen zijn. Meerdere keren per week vallen ze hem lastig. Ze vragen hem dan of hij alsjeblieft, alsjeblieft wil stoppen met het gooien van stenen tegen hun huizen.
Intussen is de onderwerpskeuze van Jeselnik ook niet geheel toevallig. Het gaat opvallend vaak over kinderen, familie en de dood, liefst in combinatie met elkaar. Dit zijn bij uitstek thema’s waarvan we gewend zijn om er ten diepste slechts in positieve termen over te willen denken. Natuurlijk zijn kinderen soms vervelend en is het normaal dat komieken daar grappen over maken. Maar Jeselnik gaat een flinke stap verder. Hij schopt daadwerkelijk tegen heilige huisjes door een consequent oneerbiedige houding ten opzichte van kinderen, ouders en sterfgevallen aan te nemen, en ze zuiver te beschouwen als materiaal voor een goede comedyshow. Dat hij dat zo onomwonden durft te doen is zowel vernieuwend als verfrissend.
Over thema’s als ras en gender, waar zijn collega-comedians vaak zo’n fan van zijn, hoor je Jeselnik dan weer opvallend weinig. Ook dat is verfrissend, omdat grappen over die thema’s al snel voorspelbaar en ook een beetje pijnlijk worden. En Jeselnik weet toch nog een aardige duit in het zakje te doen wanneer hij op een zeker moment met veel gevoel voor understatement stelt: ‘Yeah, racism is really starting te become a problem in America.’
Jeselnik is ten slotte ook een comedian met veel charisma. Met zijn langzame, nadrukkelijke manier van spreken dwingt hij op een natuurlijke wijze respect af. Als iemand uit het publiek denkt ook grappig te zijn, wordt diegene vlot maar efficiënt de oren gewassen: ‘You’re way under my league, man!’ Zo weet Jeselnik de aandacht vast te houden en ga je steeds weer mee in de tegelijk absurde en gruwelijke logica van zijn grappen.