In BAMBIE 2197 worden de uithoeken van het heelal verkend: curieuze ruimtewezens ontmoeten elkaar bij onduidelijke missies. Overal en altijd stuiten ze helaas op hun alledaagse en hoogst menselijke beperkingen. (meer…)
Met Frou Frou keert Jochem Stavenuiter, van de vorig jaar herrezen mimetheatergroep Bambie, terug naar een personage dat hij eerder speelde als onderdeel van een groot ensemble in Fellini van het Noord Nederlands Toneel. Nu is clown Frou Frou alleen, filosoferend over lichtsnelheid en de oneindigheid, struikelend over gedachten en decorstukken.
‘Het lijkt wel een monnik’, hoor ik iemand achter me in het publiek zeggen. En inderdaad, zoals Jochem Stavenuiter daar zit als clown Frou Frou, achter op de speelvloer in spaarzaam licht gebogen over papieren, doet hij wel wat denken aan een kloosterling. Iemand wiens wereld is beperkt tot de dingen die zich direct rond hem bevinden. In Frou Frou’s geval de verdwaalde restanten van een circuspiste. Een tafel met rekwisieten, een lantaarnpaal om tegenaan te lopen, een kamerscherm en turnringen.
Het zouden zomaar de restanten kunnen zijn van het circus dat in Fellini, de voorstelling die het Noord Nederlands Toneel maakte in 2013, nog volop bruiste. Stavenuiter vertrok voor Frou Frou vanuit het personage dat hij in die voorstelling speelde en schreef de tekst samen met Ko van den Bosch, die destijds de Italiaanse filmregisseur Federico Fellini speelde en tevens de tekst schreef. Het toneelbeeld van Hester Jolink bevat visuele echo’s van dat circusbestaan, maar de schijnwerpers staan net niet meer scherp afgesteld en alle levendige hectiek die bij een circus hoort is verdwenen.
En daar zit hij dan, Frou Frou. In de kleren die hij toen ook aanhad, die gestreepte onderjurk die wel wat wegheeft van een gevangenispak. Het gezicht wit geschminkt als een pierrot, de haren rood. Alsof hij elk moment op moet. Met een stem die door de ouderdom of misschien de eenzaamheid is aangetast, begint hij te praten, voor te lezen uit de papieren in zijn handen. Ultrakorte gedichtjes in de geest van de Russische absurdist Daniil Kharms. ‘Vrees niet, ik ben ook bang.’
Als clown moet je altijd verliezen, of, Frou Frou parafraserend: de clown valt, zodat wij niet hoeven te vallen. Hij vertelt hoe de circusdirecteur stelde dat voor een circusartiest de werelden voor en achter het felrode gordijn twee totaal verschillende zijn, maar Frou Frou zegt dat weinig. Hem sloeg de hamer achter het gordijn net zo hard op zijn kop als ervoor.
Concreet is Frou Frou zelden in wat hij vertelt. Hij is een mijmeraar, die anekdotes afwisselt met verhandelingen over schoonheid en bewustzijn. Regelmatig wordt hij in zijn relaas onderbroken door twee cellisten, Amber Docters van Leeuwen en Pepijn Meeuws, die naarmate de voorstelling voortduurt steeds vaker ook als zwijgende schimmen uit Frou Frou’s verleden optreden. De liefde van zijn leven bijvoorbeeld, die met goedkope goocheltrucs werd ingepalmd door een ander.
Ondertussen poogt Frou Frou zich zijn vroegere acts te herinneren. Het is knap hoe Stavenuiter het verlies aan finesse van Frou Frou in zijn bewegingen legt. We zien dat die acts (het struikelen over een opstaand randje of opbotsen tegen een lantaarnpaal) ooit een tweede natuur voor hem waren, maar dat hij de precisie en souplesse is verloren. Het lichaam is stram geworden, de geest traag. Hier en daar had ik de behoefte net iets meer over Frou Frou te weten te komen, maar het maakt de essentie van zijn worsteling niet minder herkenbaar.
Want ik denk niet dat de clown valt zodat wij niet hoeven te vallen. Volgens mij lachen we om de clown die valt om de pijn van ons eigen vallen niet te voelen. Want vallen doen we allemaal. Ergens in de voorstelling staat Frou Frou met een plat bord en een soeplepel in zijn handen. In dat soort simpele, zoveel uitdrukkende beelden blinkt de voorstelling uit. We struikelen allemaal door het leven, lijkt Frou Frou ons te zeggen, dus probeer er maar het beste van te maken.
Foto: Ben van Duin