Hoe hou je je leven fris wanneer je midden dertig bent en vader van je eerste kind? Wat geef je dat kind mee, welke roeren gooi je om, wat laat je achter je en wat krijg je ervoor terug? In zijn voorstelling Fris probeert Martijn Kardol al die vragen te beantwoorden. Echt gevaarlijk wordt het nergens, maar wanneer de grootste stap naar een frisse start een verhuizing van Amsterdam naar Zutphen betreft, is het wellicht een bewuste keuze om gevaar uit de weg te gaan.

De opa van Kardol verruilde Zeeland voor de Veluwe om daar een frisse start te maken na een tragische gebeurtenis waarbij hij een been verloor. Niet meer die man met dat kunstbeen zijn die iedereen kent, maar een nieuw iemand, iemand die nog geen stempel heeft, geen geschiedenis met zich meedraagt. Hij vond er een ander leven, ander werk en de vrouw met wie hij trouwde.

Ook Kardol heeft behoefte aan verandering. Hij begint dus opnieuw, in een grotemensenhuis in Zutphen, met een zolder die genoeg ruimte biedt om er allerlei troep op te slaan. Onmogelijke familiestukken, waaronder een enorme kast die een prominente plaats in het decor inneemt, en het bewaard gebleven houten been van zijn grootvader.

Als kind ben je eigenlijk je hele leven bezig de troep van je ouders op te ruimen, aldus Kardol. Je wordt opgezadeld met hun oude spullen en eigenschappen, zoals het gestotter van je moeder. Dat alles draag je met je mee, bepaalt hoe je reageert. In Amsterdam worstel je met de werkster die zo dominant is dat zij voor jou beslist waar in jouw huis de bank moet staan, in Zutphen heb je te maken met een kassière die haar ellenboog op de weegschaal drukt waardoor je appels ineens twee keer zo duur zijn.

Kardol is een sympathieke podiumpersoonlijkheid die, wanneer hij eenmaal op stoom is gekomen, grappige observaties maakt waar hij uitgebreid de tijd voor neemt en die hij soms vet uitspeelt. Over de Zutphense horeca, waar alleen maar mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt lijken te werken. Over de leidsters van de kinderopvang van zijn dochter (Die vrouwen zouden ze op de Russen af moeten sturen!) die als tanks overeind blijven staan wanneer iedereen om hen heen door griep en gesnotter wordt geveld. Een hilarische scène over een stotterende Jehova die aanbelt en eerst door hemzelf als stotterende kleine jongen en daarna door zijn eveneens stotterende moeder te woord wordt gestaan is een van de hoogtepunten van de voorstelling.

Kardol zingt mooi en trakteert ons op goeie liedjes die hij niet bij de minsten heeft ingekocht. Een geestig, ontsporend lied over het leven op de boerderij van Maarten Hopman en Ezra van Nassauw en het prachtige ‘Poot’ van Jan Beuving en Rutger de Bekker over het houten been van zijn opa springen eruit. De arrangementen van Bob Zimmerman zijn divers en overvloedig. Een vrolijke ouverture, een bombastische finale en ook Kardols manier van zingen en bewegen maken dat je soms het gevoel hebt dat je naar een mini-musical zit te kijken.

Aan het eind maakt Kardol de balans op. Hij heeft een lieve vrouw, een dochter, een huis, zijn gestotter overwonnen, dingen van zijn bucketlijst gestreept. Hij staat inmiddels 10 jaar op het podium, mensen betalen om anderhalf uur in zijn gezelschap te mogen doorbrengen. Bepaald geen slechte tussenstand voor een 35-jarige. Hij koestert het houten been van zijn grootvader, niet als ballast, maar als herinnering aan wat het oplevert wanneer je een nieuwe stap durft te zetten. Dat die nieuwe stappen tot dusver zonder grote valpartijen, schuur- of schaafwonden zijn verlopen is fijn voor Kardol, maar maakt zijn voorstelling wel wat braaf.

Foto’s: Annemieke van der Togt