‘Verzetsheld, cellist, queer – maar vooral de eerste vrouw ooit die haar eigen symfonieorkest dirigeerde.’ Zo presenteert de Nationale Opera in het kader van Theater na de Dam een bijzondere ode aan Frieda Belinfante. Wat, zoals regisseur Sytske van der Ster in het programmaboekje zegt, begon als ‘een knipoog naar’ de musical Soldaat van Oranje groeide uit tot een ‘one woman musical’.

Frieda Belinfante (Amsterdam 1904 – Santa Fe 1995) was een begenadigd celliste en dirigente, met een Joodse vader en een niet-Joodse moeder. In de jonge jaren van haar muzikale carrière had ze een relatie met componiste en pianiste Henriëtte Bosmans, maar trouwde met de fluitist Johan Feltkamp – met beiden vormde ze later het Amsterdamsch Trio. Ze won intussen de hoofdprijs in een prestigieus dirigentenconcours. Maar aan haar muzikale loopbaan kwam voorlopig een einde toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

Met een niet-Joodse moeder werd ze strikt genomen aanvankelijk als niet-Joods beschouwd en kon ze zich na de Duitse inval eerst nog relatief vrij bewegen. Maar ze weigerde de richtlijnen van de Kultuurkamer uit te voeren ten aanzien van Joodse musici in het door haar opgerichte orkest. Samen met onder meer de (eveneens homoseksuele) schilder Willem Arondéus, de latere Stedelijk Museum-directeur Willem Sandberg en de beeldhouwer Gerrit van der Veen wordt ze actief in kunstenaarsverzet en werkt aan het vervalsen van persoonsbewijzen waarmee de groep naar alle waarschijnlijkheid tachtigduizend Joodse personen aan een gefingeerde identiteit heeft kunnen helpen.

Intussen neemt Belinfante zelf een identiteit als man aan, met bijbehorend persoonsbewijs, en kleedt en laat haar haar knippen als man. Uit de voorstelling: ‘Zelfs mijn moeder herkende mij niet op straat en als ik bij de kapper kwam was het “Knippen en scheren, mijnheer?”’ Overigens stelt Frieda ook (allemaal ontleend aan latere interviews) dat ze desalniettemin door medeverzetsstrijders niet altijd als gelijkwaardig werd behandeld, wat er onder meer in resulteerde dat ze werd weggehouden bij het gevaarlijkste werk.

In de voorstelling speelt de fenomenale Esther Lindenbergh, die Belinfante vertolkt, zelf ook cello, viool en piano, te midden van een aantal musici die tevens een aantal andere personages uit Belinfantes leven vertolken. Twee ervan zijn leden van het Chekhov Trio.

Knap is hoe de voorstelling de toenemende dreiging van de jaren dertig en de oorlogsjaren laat voelen. Mensen die opeens verdwijnen, de angst om opgepakt te worden, de voorbereidingen voor de aanslag, hoe Arondéus werd opgepakt en hoe de executie verliep. Intussen worden de tinten van de belichting steeds luguberder. Wat eerst op meubels leek blijken archiefkasten te zijn, de archiefkasten van het Bevolkingsregister dat haar verzetsgroep zou opblazen.

IJzingwekkend is de scene over de ontberingen die Belinfante ondergaat als ze in de vrieskou en in het holst van de nacht de rivier op de grens van Zwitserland oversteekt, hoe zij en een medevluchteling door de Zwitserse grenspolitie worden opgepakt en hoe een medevluchteling niet wordt geaccepteerd en wordt teruggestuurd naar Nazi-Frankrijk. (“Had ik maar gezegd dat hij mijn verloofde was”, verwijt ze zichzelf later.) We beleven wat ze ervaart als ze na de oorlog naar het huis aan de Sarphatistraat van een vermoorde medeverzetsstrijder gaat om te zien of er nog en andere herinneringen aan hem zijn. Daar woont nu een familie uit de Jordaan, die alle brieven en foto’s in de kachel heeft gegooid. Geraffineerd maar overduidelijk speelt de voorstelling met de houding van sommige Nederlanders in die dagen, die het recente verleden het liefst wegmoffelden, misschien omdat ze zelf niet allemaal even zuiver op de graad waren.

Esther Lindenbergh vertolkt in een prachtig cynische scène even de rol van de nieuwe moeder des huizes en zet een prachtig staaltje Tante Leen-zang neer in het lied ‘Opgestaon is plaotsje vergaon’ (te zingen in zo plat mogelijk Jordaans), waarbij de vrouw gezien de Duits klinkende naam van de vorige bewoner eerst doet alsof ze een heldendaad heeft verricht tegenover een voormalige collaborateur, maar weinig van attitude verandert als Belinfante haar laat weten dat het om een Joodse verzetsstrijder ging. Pianist Fem Devos geeft op een vintage elektronisch huisorgel een prachtige draaiorgel-imitatie ten beste en één van de anderen gaat ritmisch rammelend rond met de centenbak. Hoe ‘knus Amsterdams’ ongemakkelijk kan zijn.

Prachtig in diametraal tegengestelde zin is een van de laatste scenes, waarin Frieda in Californië haar laatste liefde heeft gevonden in de persoon van cello-leerlinge Bobbie en waarin Esther Lindenbergh en cellist Anna Litvinenko, die Frieda’s geliefde Bobbie vertolkt, samen op één instrument een cellosolo spelen.

In een epiloog vertelt Frieda over de wereldreis die zij en Bobbie maakten, onder meer naar Egypte en Nederland. Maar, zoals Frieda vertelt, ze gingen niet naar Overveen, waar in juni 1944 Gerrit der Veen was gefusilleerd en waar vlakbij in Bloemendaal Van der Veen, Arondéus en andere vermoorde leden van de verzetsgroep begraven liggen.

Bizar is dat er vrijwel geen opnamen van Belinfantes muziekuitvoeringen bewaard zijn gebleven; ‘misdadig onderbelicht’, noemt de NPO Klassiek-website het. Stephen Fry stelt in zijn documentaire ‘Could You Be This Brave? | Willem & Frieda Defying The Nazis’ over Belinfante en Arondéus dat de veronachtzaming jegens beider artistieke nalatenschap te maken kan hebben met hun homoseksualiteit.

Nu is er voor Frieda en ook deels voor Willem ook een monument in theatervorm.

Foto: Michel Schnater