De zegswijze ‘out the box’ heeft een positieve connotatie. Je durft anders denken, je kleurt buiten de lijntjes, en dat wil je aanmoedigen. Maar een box kan rust, bescherming bieden, kan een plek zijn om de baby even veilig te parkeren. (meer…)
De hemel ligt in gruzelementen op de vloer: alles waar een beetje lucht in zit heeft zich al voor aanvang van het dansconcert Fragments of Sky kriskras verspreid over de vloer. Pingpongballen, skippyballen, fitnessballen. Kussens, kapok en opbollend bouwzeil. Overal liggen elementen van een drumstel. Een fretloze basgitaar zweeft aan een touw. Na even speurwerk ontwaar je tussen de rotzooi acht lichamen: vier vrouwen, vier mannen. Op een lange dreinende toon komen die uiterst traag in beweging.
Een hand strekt zich uit, een hoofd draait naar links, een been knakt. De performers bewegen zo nadrukkelijk langzaam en in zichzelf gekeerd, dat je het gevoel bekruipt ook als toeschouwer uit de lucht te komen vallen. Waarom willen deze vier dansers en vier muzikanten ons getuige laten zijn van deze opgeblazen voorstelling van het collectief rond Iris van Peppen?
Deze Utrechtse choreograaf werkt graag met improvisatie, meditatie en vibratie. Ook in haar workshops hanteert ze pulserende en instinctieve methodes om het lichaamsbewustzijn van cursisten in het hier en nu te vergroten. Prima. Maar hier verspilde moeite. Voor een boeiende voorstelling ‘tussen punk en meditatie’ moet het wekken van performers uit een lamlendige sluimertoestand wel iets theatraals krijgen. Dat gebeurt nauwelijks. Iemand geeft een zwiep tegen de basgitaar, een ander veegt zo veel mogelijk pingpongballen aan de kant en een derde legt haar hoofd op een kussentje in de bassdrum.
Pijnlijk wordt het wanneer Rosa van Walbeek onder het bouwzeil kruipt en met uitgestoten stemklanken de positie van vocalist inneemt. Dan komen ook de muzikanten in actie: Quartus Vlak roffelt op de bij elkaar geharkte hihats, cymbalen en trommels, Marc Nukoop raust over zijn bas en Hugo Ariëns frunnikt aan zijn gitaar en elektronica. Dit moet het punkgedeelte van Fragments of Sky zijn.
Danseres Aida Guirro Salinas, in glanzend rode skinny broek, geeft het startsein voor een gezamenlijke springsessie. Kim Hoogterp, Makiko Ito en Bryan Atmopawiro volgen. Dit zou dan de apotheose moeten worden van dit ‘kijkspel voor de toeschouwer waarin ook haar of zijn lichamelijkheid wordt aangesproken, door pulse, affect en energie concreet te maken’, zoals de makers vooraf beloven. Gebakken lucht (in fragmenten). Je hebt vooral de neiging hen te smeken nog even naar een bunker of oefenruimte terug te keren.
Fragments of Sky volgt een spannende trend van dansconcerten, waarin de grens tussen dansers en muzikanten vervaagt. Zangers, gitaristen en toetsenisten bewegen, dansers drummen, zingen en bespelen snaren. De Utrechtse groep De Dansers beheerst deze cross-over tot in de finesses en heeft er inmiddels hun handelsmerk van gemaakt. Ook Anderea Leine en Harijono Roebana weten allerlei soorten (nieuwe) muziek en dans uitdagend te vermengen. Maar wat Iris van Peppen | Co hier met Fragments of Sky pretendeert, draagt nog geen fractie in zich van de attractie van dit soort fascinerende dansconcerten.
Foto: Alina Fejzo
Ik ben diep geschokt. Om op zo’n autoritaire toon te verkondigen: de recensente smeekt de makers ‘nog even naar de repetitieruimte of een bunker terug te keren’. Hoe kun je het opschrijven?
Men kan prima een mindere voorstelling recenseren, maar doe dat dan wel zonder de makers en spelers af te fakkelen op een diep persoonlijk en smaakgericht niveau, in dit geval ook zonder enig gevoel voor nuance. En doe dit dan ook in de toekomst zonder deze choreograaf te vergelijken met gezelschappen die al meer dan 20 jaar bestaan en vele malen meer middelen en mogelijkheden hebben om hun werk te produceren.
Dat de Theaterkrant, een van de weinige kwaliteitsplatforms die ons nog rest, dit toelaat, vind ik eveneens schokkend. Recensenten die zich als autoriteit positioneren, en op deze manier oordelen over wat er goed en niet goed is, lijkt mij vooral iets wat in de vorige eeuw behoort. Evenals deze recensent die kennelijk een bepaald beeld heeft van wat dans is, of niet is.
Voor de volledigheid, ik heb de voorstelling niet mogen beleven, maar geloof wel dat dansers, choreografen en muzikanten meer verdienen dan deze ongenuanceerde, paternalistische veeg uit de pan van iemand die zich recensent durft te noemen. Zeker in deze tijd waarin iedereen in de kunsten zich een slag in de rondte werkt om uberhaupt iets te produceren.
@Theaterkrant, beweeg mee met je tijd!
Het is altijd lastig in gesprek of discussie te gaan over een oordeel met iemand die de betreffende voorstelling niet heeft gezien. De heer Pieter Witteman valt echter vooral over de wijze waarop ik mijn negatieve – en inderdaad niet malse – oordeel heb geformuleerd. Zelden heb ik mij als professioneel toeschouwer – in mijn drie decennia als recensent – zo overbodig (zo niet genegeerd) gevoeld als bij deze voorstelling. Het kan een keuze van de makers zijn een naar binnen gericht aura uit te stralen. Dat heeft echter ook consequenties. Ik schrijf niet dat de makers in een repetitie zijn blijven steken; ik beschrijf de neiging die ik bij mijzelf constateer: dat ik hen wil smeken terug te keren naar de oefenruimte. Het is niet aan een ander dat gevoel bij mij te betwisten. Dat ik het ook opschrijf heeft een reden: waar recensenten de opdracht hebben zich te vergewissen van intenties en achtergrond van makers, moeten makers een bewustzijn aan de dag leggen waarom ze publiek bij hun optreden wensen en hoe ze dat bejegenen. Een voorstelling ontstaat iedere avond opnieuw via interactie met de toeschouwer(s). Het kan een strategie zijn toeschouwers buiten te sluiten. Maar dan moet die wel effectief zijn. Dat gold die avond niet voor mij.
Dan nog de vergelijking met andere gezelschappen die dans en muziek verregaand combineren. Die vergelijking komt niet uit de lucht vallen. Een aantal leden uit de groep rond Iris van Peppen werkt ook samen met performers uit collega-gezelschap De Dansers. Dus er is een vergelijkbaar uitgangspunt. Bovendien mag een professioneel opgeleide maker als Iris van Peppen, die al werk maakt sinds haar afstuderen in 1999 aan de School voor Nieuwe Dansontwikkeling – serieus genomen worden in haar ambities een publieksvoorstelling te creëren. Dat het voor iedereen in deze tijd extra hard werken is om producties tot stand te brengen staat buiten kijf. Dat betekent echter niet dat alles ook met een extreem grote mildheid zou moeten worden beoordeeld en omarmd. Een recensent die dat doet, zou pas moeten worden gewantrouwd, door toeschouwers én makers.