Dog Rising, van de Canadese choreograaf Clara Furey, begint met iets dat lijkt op een werkgerelateerde Zoom-meeting. Een vriendelijke vrouw verschijnt op een bescheiden scherm aan de zijkant van het podium. Ze merkt nonchalant op hoe iedereen erbij zit of binnenkomt. (meer…)
De jonge Israëlische choreograaf Shira Eviatar laat twee korte dansstukken zien tijdens Spring in Utrecht dit jaar: Said (2017) en Rising (2016). Net als Attractor, de openingsvoorstelling van het festival door de Australische Lucy Guerin Inc en Dancenorth samen met het Indonesische metalduo Senyawa, steunt ook Eviatar heel erg op de inzet van beweging an sich. Waar Attractor trance wil bereiken, herinnert bij Eviatar de dans meer aan een ongemakkelijk buiten je lichaam geraken, allicht door sociale druk en een dominante cultuur.
De solo Said voor Evyatar Said heeft een ontwapende kwaliteit, waarbij de danser in de kleine zaal van Theater Kikker gemakkelijk overleeft, zo bijna op schoot bij zijn publiek. Met Arabische zang, die van een gebed zou kunnen zijn door het afraffelen van welbepaalde delen, houdt Said zichzelf aanvankelijk gaande. Gevaarlijk flexibel maakt hij zijn lichaam, als van rubber of alsof zijn lichaamsdelen slecht met touwtjes verbonden zijn, zoals bij een marionet of een dashboard-hondje.
De solo wisselt geregeld van intentie. Stemmingen trekken voorbij alsof het een gejaagde wolkenlucht betreft in een verder zonovergoten landschap. In bij de voorstelling geleverde tekst en uitleg (online en tijdens een programmatische toelichting bij de toegang tot de zaal) wordt over de Joods-Jeminitische, Palestijnse en Marokkaanse achtergrond van de stukken gerept. In het eerste stuk is dat een dynamiek tussen Joods-Jeminitisch en Palestijns, in het tweede stuk – Rising, gedanst door Eviatar zelf en Anat Amrani – gaat het over een uitwisseling tussen Marokkaanse en Jeministische tradities. In beide gevallen gaat het om een Arabisch-Joodse uitwisseling, als ik het goed begrijp.
Maar voor een in deze zaken onervaren toeschouwer als ondergetekende is het onderscheid tussen Joods en Arabisch, Jemenitisch, Palestijns of Marokkaans niet navolgbaar. Wat wel opvalt is de voortdurende nadruk op het moeten voldoen aan verwachtingen, die steevast wordt afgewisseld met verzoeken aan het publiek om mee te doen en te bevestigen. Het publiek in Kikker is aandachtig, maar het lijkt erop dat ik niet de enige ben die niet goed weet wat er nu eigenlijk speelt.
Er zijn ontroerende momenten, in beide stukken. Steevast worden die gemarkeerd door het even loslaten van de us-and-them logica. Wanneer het publiek even niet meer direct wordt aangesproken, met scherts, tandpasta-smiles en andere defence-mechanisms, maar ook het doordoen op eigen voet even stilhoudt. In plaats van onbegrijpelijke stemmingswisselingen die je om de oren vliegen, in beide stukken, lijkt er dan een stukje niemandsland te ontstaan, waar performer(s) en publiek elkaar misschien zouden kunnen ontmoeten. Jammer genoeg zijn deze momenten uitermate dun gezaaid.
Voor het overgrote deel ontbreekt de sleutel, of de legenda, die toegang zou kunnen bieden tot motieven of zelfs maar het onderwerp van alle beweging. Dat Israël om allerlei redenen een moeilijk functionerende multiculturele samenleving is, is geweten. Dat verschillende tradities tot uitdrukking komen in de kleinste gebaren evenzeer. Dat het belangrijk is en politiek ook, om te wijzen op de relaties tussen al dan niet gemeenschappelijke roots van verschillende tradities en praktijken, lijkt me onontbeerlijk in de voortdurende staat van beleg waar Israël en de Palestijnse gebieden in verkeren. Maar voor mij waren de solo en het duet in al die opzichten onleesbaar, onbegrijpelijk.
Rusteloosheid, scherts, make-belief en keeping up appearances werden voelbaar, evenals de behoefte om nader tot iets te komen of tot elkaar. Free and easy, zoals de tekst luidde op Saids t-shirt, was het duidelijk niet. In het duet wordt de menselijke stem met luide ademsteun veelvuldig opgepompt en doen lichtzinnige, haast vrolijke twirks hun intrede. Het lichtkomische of absurde van die bewegingen zou ironisch bedoeld kunnen zijn of juist heel serieus, als een vrolijke provocatie.
Maar wat overheerst in beide stukken, althans voor een nietsvermoedende toeschouwer, is de mechanische overproductie aan dansant materiaal en een totaal gebrek aan gronding. In een stuk over roots, is dat op z’n minst merkwaardig.
Foto: Alexander Corciulo