In ‘Anti-Gravity’ van Chunky Move zit genoeg vervreemdingstheater en gecontroleerde chaos om de schoonheid spannend te houden ****
Ineens lijkt het een gymnastiekles uit een nazi-propagandafilm. Op een kaal gemaaid grasveld tussen een paar halfhoge flatgebouwen zet een groep jonge dansers in twee rijen een aantal passen naar voren en naar achteren. Nu eens is de ene rij de voorste, dan weer de andere. De armen zijn gespreid, de hemdjes allemaal wit, de hoofden bewegen synchroon van links naar rechts. Alsof ze een machine uitbeelden, met twee aandrijfstangen die soepel op en neer gaan.
De Oostenrijkse choreograaf Willi Dorner heeft zich voor zijn voorstelling Every-one laten inspireren door dansvormen uit de jaren twintig van de vorige eeuw. In die periode kwam in de industrie en de woningbouw de serieproductie sterk op, en daarmee de standaardisering en uniformering. De kiem voor sociale woningbouwwijken, vol gelijkvormige woningen rond gelijkvormige straten en pleinen, ligt hier. En laat architectuur nu net een andere grote interesse zijn van Dorner.
De esthetiek van de standaardisering kwam ook tot uiting in kunstvormen als de dans – denk aan revues en variétés met hun rijen op elkaar lijkende danseressen die met een uniforme glimlach identieke passen uitvoeren. Die twee dingen brengt Dorner nu bij elkaar met deze wandelvoorstelling op locatie in de Utrechtse wijken Kanaleneiland en Transwijk.
Twee uniform geklede groepen dansers laat hij tussen de rechthoekige woonclusters bewegen. Een groep van acht bestaat uit Dorners eigen dansers en een grotere groep bestaat uit studenten van de dansopleiding van ArtEZ. Ze glimlachen breed, allemaal, maar zo uniform als in een scène van Busby Berkeley zijn ze niet. We zien veel verschillende lichaamstypes en kleuren.
Maar de jaren twintig mondden uit in een beurskrach en daarna in de jaren dertig, bloeitijd van het fascisme. Vanaf het begin heeft de dans in Every-one militaristische trekjes. Dat zit hem niet alleen in de witte hemden en donkere rokken, kniekousen en schoenen. Ze lopen niet, maar joggen, met het bovenlijf kaarsrecht. In de grote groep is een duidelijke leider: die heeft een fluitje. Het marcheren in rijen over een garageplein laat niets aan de verbeelding over. De dans heeft nergens iets zwierigs, alle bewegingen zijn recht en efficiënt, recht vooruit, negentig graden naar links, in een rij opstellen, in een vierkant. Alleen daar op het kale veldje achter de flats wordt in cirkels gerend en een bloemvorm uitgebeeld. Maar met militaire precisie.
De groep heeft ook een sculpturale kwaliteit – zeker wanneer ze zich opstellen in een vergeten plantsoentje, hun monden vullen uit een bidon van het Spring festival, en in formatie water beginnen te spuiten. Een fontein was een welkome architecturale toevoeging geweest in de betonnen wijken die Kanaleneiland en Transwijk zijn, bedenk ik me in de hitte die tussen de huizen. Het is maar moeilijk te geloven dat de belofte van de seriële woningbouw is waargemaakt.
Als kunstwerk veroorzaakt Every-one een clash met de wijk waarin het wordt geplaatst. De wijk die indertijd met de beste bedoelingen is gebouwd om zoveel mogelijk mensen met veel licht en goede voorzieningen te huisvesten oogt inmiddels op veel plekken als een verloren droom. De mensen die er toen zijn komen wonen zijn nu oud en worden door hun verplegend personeel in rolstoelen naar de parkeerplaats van hun bejaardenflat gereden om ook even te kijken naar de dans. Krijgen ze er wel iets van mee vanuit hun ongunstige perspectief? Hun gezichten zijn moeilijk te peilen.
Na hen zijn in deze wijk mensen vanuit veel verschillende achtergronden komen wonen. Zij zijn tijdens onze wandeling op weg naar het winkelcentrum, repareren hun auto of houden hun kinderen in de gaten die in de speeltuin spelen. Ze bekijken de dansers en hun publiek met lichte verbazing, of afwachtendheid.
Artistiek leider van Spring Rainer Hofmann heeft het al vaker aangekaart: in de stad wonen de groepen niet door elkaar, maar is het centrum van de welgestelden en zijn er flatwijken als deze voor wie minder te besteden heeft. Die laatste groep heeft letterlijk een andere blik op de wereld: het uitzicht bestaat hier uit een kaalgeschoren grasveld en betonnen flats tussen parkeerplaatsen. Een landschap als gelijkmaker, zonder historie, zonder perspectief. Hofmann wil met zijn festival die wijken in. Ook al zijn de vaders er bang dat hun kinderen uit de speeltuin worden gejaagd. Maar zijn deze mensen hier zelf ook uitgenodigd? Wij hebben een polsbandje om, mag je zonder niet meelopen?
In de laatste straat staan de dansers met een vel wit papier voor hun gezicht in de voortuintjes, ieder houdt een trofee omhoog. Het beeld lijkt te zeggen: everyone is a winner. Maar ik vind het in deze setting een lastig beeld, haast cynisch. Dat is niet wat sociale woningbouw heeft bereikt. Het heeft een scheiding van groepen in de hand gewerkt: wie niet kopen kan komt hier terecht. En in het centrum kom je niet want al je voorzieningen zijn hier: school, gebedshuis, winkelcentrum. De mensen uit het centrum ontmoet je nooit, en zij jou niet. Wat moet je dan met ons, de groep festivalgangers die ineens vanuit dat centrum hier naartoe zijn gekomen om naar iets te kijken wat we zelf meebrachten? Die zich vergapen aan je wijk, de fiets van je kind zomaar even wegzetten en op angstaanjagende muziek staan te stampen terwijl jij de parkeerplaats af wil rijden?
Everyone is a loser, ik wil het niet denken. De kinderen zijn open, roepen dat ze dit ook willen, imiteren de passen en rijden mee op hun fietsjes – niet verder dan het stoplicht. Een andere vader neemt zijn dochter bij de hand en loopt een eindje mee om te kijken. Maar zij zijn lang niet every-one.
Foto: Lisa Rastl