Soms kan een internationale voorstelling je voor problemen stellen. Bijvoorbeeld als je de taal niet verstaat, in letterlijke zin, of figuurlijk, als je als toeschouwer niet de ervaring hebt om de context of de subtekst van een voorstelling te lezen. Eu não sou só eu em mim van het Braziliaanse dansgezelschap Gruppo Cena 11, deed aanvankelijk heel vertrouwd aan.

De voorstelling, die onderdeel is van het Holland Festival, opent met een eenvoudige beat, geproduceerd door wat op een stenen draaitafel lijkt, met een stevige spijker die het geluid overbrengt uit één enkele groef. Het beeld van de platenspeler van steen wordt opgeblazen en via een zwart-witte livestream (zo lijkt het, de camera is niet zichtbaar) op het achtertoneel van de oude zaal van Internationaal Theater Amsterdam geprojecteerd en vermenigvuldigd via meerdere beeldschermen. Een tweede bron van beeld en geluid is een druppel die op een gloeiende plaat valt, en zo steeds een beetje stoom, gesis en gepruttel veroorzaakt.

Dikke, witte Andreaskruisen, waarmee je tepels afplakt of voor gevaarlijke stoffen waarschuwt, hangen op enkele plekken langs het lege toneel. Terwijl de analoge beat langzamerhand vergezeld wordt van een elektronische counterpart en het tempo daardoor omhoog gaat, begint een lichtinstallatie op het podium stroboscopisch licht af te geven, in wandeltempo.

Langzamerhand voegen zich negen dansers op het podium, in licht gekleurde trainers en loopbroekjes, sommigen met bh, anderen met blote borst of borsten. Het geheel roept een van Nederlands grote artistieke mijlpalen van de vorige eeuw in herinnering, de gabber. Met kleine voetbewegingen voegen de dansers zich naar de beats, maar draaien ook om elkaar heen op het toneel en nemen de ruimte.

Intieme blik
Vanaf de vijfde rij in de zaal kon ik weinig zien van wat leek op een zeer mooie bewegingscompositie. In plaats daarvan werd ik getrakteerd op een intieme blik op de performers, terwijl een voor een hun portretten in zwartwit (opnieuw lijken ze live, maar het zou ook eerder opgenomen kunnen zijn) over schermen op het achtertoneel voorbijkomen. Door de eenvoud van de gezamenlijke basisbewegingen én de individuele variaties en solo’s op het voortoneel, wordt het allemaal heel frontaal. De dansers zijn een voor een prachtig, uitgesproken en verschillend, ondanks de relatief uniforme uitdossing en het basisbewegingsmateriaal.

Het tempo, het volume en de intensiteit van het licht nemen navenant toe en er ontstaat een weldadige en aanstekelijke vorm van lichamelijke expressie, lijven die zonder veel poeha zich uiten. Naast de associaties met gabber en house, de trance die niet per se naar vergetelheid zoekt, en de vraag wat deze mensen verder nog doen in hun leven, vallen de blote borsten op. De cast triggert gedachten over gender. Wie is non-binair, wie is trans, wie heeft eigen borsten, wie heeft ze laten implanteren op latere leeftijd?

In Brazilië bestaat een enorme traditie in het indelen van mensen naar huidskleur. Zwarte en gekleurde mensen ontbraken totaal in de media, als nieuwslezer zowel als personage in de novella’s. In Eu não sou só eu em mim kleurt de huid van de dansers verschillende kleuren roze en bruin, niemand heeft een echt donkere huid. De meeste zijn relatief jong, slank en afgetraind. Eén performer daarentegen is stukken ouder, behoorlijk corpulent en heeft enorme borsten. Wordt deze performer als een token ingezet of representeert zij juist het fenomeen van tokenism, zoals je dat vaak zag gebeuren met mensen van kleur?

Hartverscheurende gil
Terwijl ik het woord token laat varen, net als de vraag wier borsten er vanaf de geboorte zijn en ook stop mij af te vragen waar de camera’s voor alle beelden vanaf het toneel nu eigenlijk staan opgesteld – waar komen de beelden vandaan, wiens gaze wordt hier ingebracht? – gilt een van de dansers zo hard en hartverscheurend, dat het pijn aan je oren doet. Gedurende het verdere verloop van de voorstelling zal zo nu en dan iemand zo’n gil slaken. Het gaat samen met de enorme swing die het geheel voortbrengt, en tegelijkertijd kan het niet los gezien worden van de radicale valpartijen die ondertussen ook de dans zijn binnengeslopen. Rechtstandig naar beneden op je borsten vallen. Ik grijp onwillekeurig even naar de mijne.

Zo stapelt Eu não sou só eu em mim op een uiterst gewiekste manier verschillende fascinerende elementen, zonder daar verder veel uitleg bij te geven. Het dansen, de virtuositeit, de groepsdynamiek, de verdubbeling van de persoonlijkheden (niet alleen in de beweging om hen heen, maar ook in de beelden die hen constant begeleiden) en het vallen – nergens wordt een maatschappelijke context gegeven. Dit is echt de gemenebest van de dansvloer, en de interpretatie is aan de toeschouwer.

Er zijn verwijzingen naar streetdance en hiphop, maar ook naar inheemse dansen. Op zeker moment loopt een van de artistiek leiders, João Peralta, het podium op en speelt op een enorme vleugel referenties naar wat ik later lees een thema is van Ligeti. De dansers permitteren zich nu, in een soort modernistische opwelling, geheel nieuwe paden, de groep valt uitelkaar en danst werkelijk individuele parcoursen. Van een gezamenlijk basisritme en de virtuoze tegenritmes komen we even in een soort van individuele autonomie terecht.

Nooit comfortabel
Een bepaalde stilte daalt neer in de schouwburg. Iemand roept vanuit het publiek: ‘What a sorry crap!’ Na afloop denkt een deel van mijn gesprekspartners dat het erbij hoort. Wie zal het zeggen? Toch bevestigde deze meneer (ik stelde mij een Nederlandse veertiger voor, redelijk keurig vanwege het accent in zijn Engels) met zijn uitroep juist ook de kracht van de voorstelling, die met alle virtuoze swing nooit comfortabel wordt, die nooit werkelijk mikt op een meeswingen vanuit de zaal, of welke andere vorm van regelrechte identificatie dan ook. Met alle schermen, de wervelingen en overgangen van de vele minimale materialen fascineert Eu não sou só eu em mim net zo goed als dat het je niet met rust laat. Waar gaat het hier nu om? Waar willen ze dat ik kijk?

Uit de stilte komen groepsportretten voort. Er zijn selfies met het publiek, geschilderde groepsportretten waarvan de verf door het schilderij lekt en ik mij vergeefs probeer te herinneren welke realistische, sociaal bewogen of ronduit socialistische schilder van tijdens het interbellum wordt geciteerd. En er zijn heel openlijk AI-gegenereerde portretten van iedere performer met een dier, metaforisch en net iets te beeldschoon, als de esthetiek van tarot of fantasy-kaarten en games, grenzend aan wellness en spiritualiteit, waarbij de vermarkting van angst, verlangen, geloof en vertrouwen altijd op de loer ligt.

Soms lijkt Eu não sou só eu em mim op een eigenwijze reis door de culturele of kunstgeschiedenis. Soms is het ook een stomweg prachtig gearrangeerde samenstelling van gemengde technieken, waarin beeld, geluid, lichamen en kaders zonder pardon, en vooral ook zonder excuus, van register wisselen. De voorstelling zou ook als video-installatie kunnen worden opgevat, als een manifestatie van naar zichzelf verwijzende live-streams, aura’s en energieën.

Stoornis of rijkdom
De titel wordt vertaald als ‘Ik ben niet alleen ik in mijzelf’. Dat zou op een stoornis kunnen wijzen, maar ook als een rijkdom kunnen worden ervaren. Gruppo Cena 11 is ook in de credits een interessant collectief, dat al sinds de jaren negentig actief is vanuit de relatief kleine, Braziliaanse kuststad Florianópolis, met zo’n 500.000 inwoners, pakweg 700 kilometer onder Sao Paolo. Het staat onder leiding van Alejandro Ahmed, die met de dansers voor de choreografie tekent. João Peralta en Diego de los Campos claimen de video- en geluidstechniek, terwijl de band van Campos, Tálamo. K, dan weer verantwoordelijk is voor een groot deel van de muziek. Karin Serafin is niet alleen regieassistent, maar ook fotograaf en kostuumontwerper.

Ahmed verwijst in het programma naar de antropoloog Darcy Ribeiro, die in de jaren negentig O povo Brasileiro publiceerde, waarin hij de mixcultuur, voortgekomen uit talloze inheemse, koloniale en gekoloniseerde migrantenstromen, probeert te beschrijven. Op het podium komen ook teksten voorbij, waarbij met name de ongewisheid van identiteit wordt gevierd.

Zoals de portretten met vogels en varkentjes, een konijn en een bokje, verder ook niet alles zeggen, maar wel een bepaalde gronding suggereren, in het (jonge) dier en in de natuur, zo doen de teksten Beckettiaans aan, maar houden (overigens in een prachtige lay-out van distortion en reverb) de leegte open. In tegenstelling tot het fatale en ondraaglijke van Beckett, spreekt uit de teksten in Eu não sou só eu em mim eerder enige lichtheid, zonder dat de zwaarte en de pijn ooit ontkend worden.

Een zekere vorm van onbeslotenheid
Met teksten als ‘The absence of my being in a void cannot be filled‘, ‘I am not a riddle to be solved‘ en ‘I am beyond human’, steekt de voorstelling niet alleen de draak met traditionele, binaire opvattingen over identiteit, maar geeft het ook mooi vorm aan wat je een zekere vorm van onbeslotenheid zou kunnen noemen. De titel krijgt langzamerhand, in de naweeën van de voorstelling, pas betekenis voor mij. Als ‘ik ben ik met en via anderen’ en als ‘ik ben van binnen meerder ikken of val niet per se met mijzelf samen, in mijzelf’.

Al met al is de voorstelling zo een prachtig voorstel over de beweeglijkheid van identiteit, niet alleen voorbij dominante en niet zelden onderdrukkende narratieven, maar ook vanwege de manier waarop in de manifestatie van de dansers en alle andere bewegende elementen de voorstelling zich weet te ontworstelen aan de verplichte dramaturgie ergens ‘vast’ te moeten uitkomen.

Het zal sommigen spijten, dit gebrek aan vastigheid – zoals de boeroeper liet weten – maar de combinatie van zelfbevestiging en -ondermijning maakt van dit werk van Gruppo Cena 11 een hoogtepunt van het Holland Festival. Hopelijk maken ze de Atlantische oversteek nog wat vaker. Want dit soort hoopgevende, anarchistische of punk-achtige souplesse wordt node gemist op de grote podia in Nederland en omstreken.

Foto: Karin Serafin