Ergens middenin het obsessieve worstelen van de man en de vrouw, dat voor mijn gevoel zeker een half uur aanhoudt, begint bij mij een zwak lampje van onzeker inzicht te branden. De twee zwijgen dan al zeker even lang als ze vechten. Veel maakt dat niet uit, want wat ze zeggen, als ze praten, wordt, net als het worstelen, door eindeloze herhaling geheel van iedere betekenis ontdaan. Dat moet het dan zijn, denk ik: dat niets in het handelen van deze twee personages enige betekenis heeft. Net zo min als de personages zelf in Er zal iemand komen. (meer…)
Een man en een vrouw worstelen op een lege, zwarte scène, bezaaid met een laag zwarte aarde. In een sequentie van steeds dezelfde bewegingen. Ze werken elkaar beurtelings tegen de vloer, staan op, lopen weg van elkaar, zoeken elkaar weer op. De man etaleert een machteloze woede, de vrouw eerder ongenaakbaarheid, onoverwinnelijkheid. Na ettelijke rondes beginnen ze te praten. Over het afgelegen huis dat ze net hebben gekocht, en waar ze ‘samen alleen’ hopen te zijn. Wederom: steeds dezelfde zinnen, eindeloos herhaald.
Na een dik half uur dooft het licht. De twee spelers nemen ons applaus in ontvangst en gaan af. Vijf minuten later keren ze terug en beginnen een tweede versie. Minder ruig dit keer, met meer tekst, en vergezeld door een raadselachtige derde. Een man, de ‘iemand’ die ze hadden hopen te vermijden in hun zelfgekozen eenzaamheid. Er zal iemand komen, gebaseerd op het gelijknamige eerste toneelstuk van de grote Noor Jon Fosse, is geen ‘affe’ voorstelling.
Het is een ‘theatraal onderzoek’ van regisseur Liliane Brakema in NNT RAW, het ‘talentontwikkelingstraject’ dat het vernieuwde Noord Nederlands Toneel onder artistiek leider Guy Weizman heeft ingezet, en waarin ook Eline Arbo meedraait. ‘Als ik niet naar een voorstelling hoef toe te werken’, zegt Brakema daar zelf over, ‘kies ik eerder voor de moeilijke weg en voel ik meer mogelijkheden om te verdiepen. Het wordt echt een zoektocht, een experiment in tekst en beeld, met een uitkomst die onzeker is.’
Pas in het najaar van 2019 zal zij een definitieve kleinezaalvoorstelling presenteren waarin ze de resultaten van haar onderzoek gaat verwerken. Het onderzoek zelf beleefde zijn première zaterdag tijdens festival Jonge Harten in Groningen, na een try-out de dag ervoor. Daar is het nog twee keer te zien – vandaag en morgen. Na iedere voorstelling houdt Brakema een nagesprek. ‘Ik wil weten of het raakt. Weten waar het publiek afhaakt, waar mensen ontroerd of geïntrigeerd raken en wat voor betekenis ze eruit halen.’
Haar aanpak doet denken aan de test screenings waarin de Hollywood-industrie eerste versies van speelfilms uitprobeert op testpublieken, en hun reacties verwerkt in de final cut, in de hoop dat de bioscoopkassa’s dan harder zullen rinkelen. Met dit cruciale verschil dat de bezoekers van Jonge Harten hun verbetersuggesties rechtstreeks aan de regisseur kunnen overbrengen.
Deze Er zal iemand komen – de laatste recensie op Theaterkrant van Fosses eersteling betrof een versie uit 2013 van Ilmer Rozendaal voor Atelier Oerol en Festival Over het IJ – past in de mix van disciplines die het NNT sinds 2016 onder Weizman tot zijn handelsmerk heeft gemaakt. Brakema gebruikt slechts fragmenten uit Fosses toneeltekst. Met twee dansers – Jorijn Vriesendorp en Lewis Seivwright – en één acteur – Joost Bolt – probeert zij ‘in beeld, beweging en dans uit te drukken wat in de tekst niet wordt gezegd’.
Fosses werk leent zich daar uitstekend voor. De Noor schrijft fameus minimalistische en raadselachtige toneelteksten, die het meest lijken aan te sluiten bij Harold Pinter en Samuel Beckett. ‘Mijn personages communiceren zonder woorden’, zei Fosse er zelf over in een interview met The Guardian uit 2014. ‘Ze weten al wat er gezegd gaat worden.’
De zinnen die Brakema uit het stuk gebruikt, schetsen een schrale idylle. Het liefdespaar zoekt de eenzaamheid van het afgelegen huis om nader tot elkaar te komen. Ze willen alleen zijn, ver van al die anderen die hen van elkaar afleiden. ‘Niet zo maar alleen’, zegt de vrouw in het eerste deel herhaaldelijk. ‘Samen alleen.’ De niet aflatende worsteling tussen de twee suggereert iets heel anders. Woede. Strijd. Aantrekken en afstoten, aantrekken en afstoten. Zo dwangmatig, dat beiden van geen opgeven willen weten.
Verbeeldt de worsteling de spanningen die de twee in hun nieuwe onderkomen definitief achter zich hopen te laten? Of is die een vooruitblik naar de ontlading daarvan, die pas daar gestalte kan krijgen, in het ‘samen alleen’ zijn? De eerste helft van Brakema’s onderzoek laat dat aangenaam ongewis. De derde spoiler, de ‘iemand’ uit de titel, gooit dan nog nauwelijks roet in het eten. De man meent hem slechts te ontwaren op het erf, en verwijt de vrouw dat zij altijd al wist dat hij zou ‘komen’. Maar de toeschouwers krijgen ‘iemand’ dan nog niet te zien – hij blijft een aanleiding tot jaloezie tussen geliefden op zijn Fosse-kaalst.
Dat verandert in de tweede helft. Ineens is ‘iemand’ ook van de partij. Een man, die danst alsof hij zich schuldig voelt over zijn aanwezigheid, met houterige, vertwijfelde bewegingen. Hij blijkt de verkoper van het huis te zijn. Het paar heeft meer tekst dit keer, worstelt minder, zit vaker naast elkaar op ‘de bank’ – een houten doos – te dagdromen over hoe goed ze het gaan hebben in hun nieuwe huis.
Totdat de vrouw alleen op de bank zit, en ‘iemand’ ongevraagd naast haar komt zitten en een gesprek probeert aan te knopen. Zij verstijft, maar haar geliefde verdenkt haar er niettemin van te flirten met de ongewenste indringer. Er is een duidelijker einde, dat ik hier niet zal verklappen.
Helaas kon ik niet bij het nagesprek zijn omdat ik naar een andere voorstelling moest. Maar Daphne Smets van NNT vertelde mij later dat een kleine meerderheid van de nazitters de eerste versie prefereerde. Die vonden zij het sterkst, het meest eenduidig – vooral die worsteling, en weinig tekst. Wel vonden sommigen hem te lang; de schier eindeloze herhaling van de worstelbewegingen had wat hen betreft met een stuk of wat rondes bekort kunnen worden.
Dat was een van de redenen waarom ik juist een lichte voorkeur had voor de tweede versie. Die vond ik ook meer in balans tussen tekst en beweging. Spannend zijn tevens de scènewisselingen in de tweede helft, waarin de drie spelers in luttele seconden van totale duisternis nieuwe posities innemen. Brakema ging tijdens het nagesprek niet in op kritiek. Zij luisterde hoofdzakelijk, nam het commentaar van haar Groningse proefkonijnen in zich op, zoals haar bedoeling was.
Ik gok erop dat zij elementen uit beide versies in haar definitieve voorstelling zal verwerken. De eerste is te veel worsteling, de tweede misschien wel te weinig. Het contrast dat zij beoogt tussen tekst en beweging vraagt om een nauwkeuriger balans.
Al met al is het een intrigerend concept, om zo’n ‘theatraal onderzoek’ te verheffen tot een officieel voortraject, compleet met try-out, première en nagesprekken. Dat maakt dat je als toeschouwer heel anders de zaal betreedt. Je voelt je machtiger dan normaal, medemaker bijna. Je zou dat kunnen uitleggen als een geraffineerde marketingtruc: nu we dit voorwerk hebben gezien, gaan we over een jaar natuurlijk ook kaartjes kopen voor het eindproduct. Maar dat is te gemakkelijk. Want tegelijkertijd vráágt Brakema ook meer van ons. Zij maakt ons medeverantwoordelijk voor haar definitieve voorstelling.
Ik ga dan ook zeker opnieuw kijken in het najaar van 2019. Zonder me een moment in de luren gelegd te voelen.