Regisseur Eline Arbo wint de Mary Dresselhuysprijs 2021. Ze kreeg de prijs virtueel uitgereikt door juryvoorzitter Petra Laseur na afloop van de livestream van haar voorstelling Drie Zusters vanuit de Toneelschuur in Haarlem. Arbo was zelf niet aanwezig, maar nam de prijs per Zoom in ontvangst. (meer…)
Opstandig en verveeld, bozig en verdrietig, lijdend aan aandoeningen en dromend van een groots levend, impulsief en slim: Eline Vere, de titelheldin uit de gelijknamige roman van Louis Couperus uit 1889, is het allemaal. Ze is de Anna Karenina en de Madame Bovary van de Nederlandse literatuur.
De drie vrouwen hebben een overeenkomst: ze kiezen de dood om weg te geraken uit de sleur van het leven. In de nieuwe regie van Ger Thijs is Hanne Arendzen in de hoofdrol beslist geen verveelde jonge vrouw, integendeel. Zeker in het eerste deel getuigt ze met strak, helder spel en snelle stemmingswisselingen van energie en zelfs elan. Arendzen is gedurende de gehele voorstelling in het helrood gekleed. Tussen de grauwer kostumering van de anderen valt ze meteen op.
Thijs geeft in zijn regie bewust werveling mee aan het verhaal. Scènes volgen elkaar snel op in vaardige changementen. Ontwerper Sanne Lips kiest voor grote, verrijdbare panelen die elk een detail tonen van een aristocratisch huis. Aan de keerzijde zijn de panelen grauw. In de loop van de voorstelling keren zich steeds meer grauwe wanden naar Eline toe, als om een gevangenis te suggereren. Maar niet alleen het decor creëert haar benauwdheid, vanzelfsprekend ook en juist haar medespelers doen dat, die steeds meer tegenspelers worden. Couperus toont zich, ongewild, een begenadigd toneelschrijver in korte, vaak onderhuidse confrontaties en vileine waarnemingen. Thijs is de meester van de Couperus-dialoog, om het zo te formuleren: de taal van de epische vertelling omzetten in theater.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Eline Vere van Maria Kraakman in de versie van Léon van der Sanden in 2007 kiest Thijs met Arendzen in de hoofdrol een andere optiek: haar Eline is minder verinnerlijkt, lijdt minder aan haar eigen wanen en dweepzucht, maar het zijn de anderen die haar confronteren met een vreeswekkend leven van sleur en verveling. Als een van de getrouwde kennissen uit haar kring zegt dat ze ‘haar man niet ziet zelfs als ze hem ziet’, dan is voor deze Arendzen-Eline de maat vol: ze verbreekt haar engagement met Otto, vertolkt door Abel Nienhuis.
Dat dit tweetal nooit een stel zal worden, is al vanaf het begin duidelijk. Ze leven op een andere planeet. Daartegenover staat de rijke rol van Vincent Croiset als neef Vincent. Zij zijn van hetzelfde bloed, ze tonen verwantschap en herkennen elkaars drijfveren en duistere driften en zwarte angsten. Dit tweetal geeft hoop aan de voorstelling: het zou liefde kunnen zijn, ware het niet dat familiale banden hen scheiden.
Ook in tante Elize, gespeeld door Nettie Blanken, overheerst herkenning en zelfs gelukservaring. Samen maken ze een Europese grand tour. Maar het is ook deze Elize die, zij het zeer ongewild maar niet minder subtiel, Eline op het idee brengt zoveel slaapdrank te nemen dat ze er weleens aan te gronde zou kunnen gaan. Blanken is voortreffelijk op dreef in haar sinistere verschijning. Speciaal moet ook Oda Spelbos genoemd worden als zus Betsy. Hoe Eline en Betsy het voor elkaar krijgen is nauwelijks te doorgronden als toeschouwer, maar zodra ze zich in elkaars omgeving bevinden ontstaat er kille woede, diepe wederzijdse afkeer. In deze confrontaties blijkt duidelijk en onomwonden, en vooral ook heel pijnlijk, dat Eline zich niet zozeer weigert te conformeren, ze kán het niet. Ze is niet bij machte.
Dat laatste geeft de tragiek aan deze stijlvolle Haagse tragedie. Een mooie vondst is het duo Nina Goedegebure als Jeanne en Julia Herfst als Cateau: twee dames die als in vroegere salonkomedies de figuren becommentariëren, al voor hun opkomst. Dat geeft een lichte toets aan het steeds verstikkender drama waarin de zelfdoding van Eline niet zozeer een noodlottige keuze is als wel een hoop, een poging, om verlost te worden. Opeens viel me op dat het woord ‘zon’ in Arendzens laatste, beklemmende monoloog ook schuilt in de slotwoorden van Ibsens Spoken: ‘Moeder, geef me de zon.’ Dood en licht vinden elkaar. Prachtig. Couperus’ naturalisme heeft Thijs ingetoomd maar hij heeft het niet minder sprekend verbeeld met een boeiende cast.
Foto: Ben van Duin