De aarde warmt op en toch zitten we met zijn allen in de kou. En dus was 2022 wat Guido Weijers betreft het jaar van Wim Hof: afkoelen en ademhalen, dat is wat we als mens, als maatschappij, weer moeten leren om de ‘jungle’ van pushberichten, agressie en anonimiteit die het jaar tekenden, het hoofd te bieden. (meer…)
Op vraag van Frascati organiseerden Erasmus Mackenna en Luca Bryssinck een alternatief voor het ITS Festival, dat tijdens de coronacrisis definitief ter ziele ging. Eindspel brengt afstudeerwerken van de vier grote theateropleidingen bij elkaar. Op de tweede dag van het festival stond het thema van eenzaamheid en isolatie centraal.
Tragisch figuur
Steeds als Jos wil beginnen, wordt hij onderbroken door een voice-over die zijn leven omschrijft. ‘Jos is allergisch voor krentenbollen’, horen we, en ‘Jos heeft werk, maar is er al jaren niet geweest.’ Ook dankzij het timide spel van Lucas van der Vegt ontstaat een beeld van een eenzame man die al jaren überhaupt niet meer onder de mensen is gekomen, en wiens enige contact met de buitenwereld zijn bingewatchsessies van een goedkope misdaadserie zijn.
In Moe ziek van Derron Lurvink staat het hoofdpersonage van die serie, een politiecommissaris van het ouderwetse, hypermasculiene soort (geestig clichématig gespeeld door Lurvink zelf), plotseling bij Jos in de woonkamer. Gek, want zoals de voice-over ons vertelde, is de acteur die hem speelt al een tijdje overleden. De toenadering tussen de twee tegenpolen lijkt zich volledig in Jos’ hoofd af te spelen, wat hem tot een nog tragischer figuur maakt.
De voorstelling drijft in eerste instantie op de vervreemdende vorm en het hakkelende spel van Van der Vegt, dat een komisch contrast vormt met het opzichtige machismo van Lurvink. In live-cinemapassages verliezen Jos en zijn onverwachte gast zich in de fictiewereld van de misdaadserie, die in zijn melige absurdisme veel weg heeft van VPRO-programma’s van vijftien tot twintig jaar geleden. Ondertussen lijkt Jos de aanvankelijk sceptische commissaris steeds meer voor zich te winnen, en voelt hij zich dankzij zijn fictieve vriend minder alleen.
Helaas is het concept veel te lang uitgesponnen om tot het einde toe interessant te blijven, en vliegen sommige scènes qua meligheid behoorlijk uit de bocht (een op Abba gebaseerd afscheidslied is een pijnlijk dieptepunt). Aan de andere kant kan het eindeloze voortkabbelen van de voorstelling ook als metafoor voor de tijdsbeleving gedurende corona worden gelezen, een vagevuur zonder begin en eind – wat goed aansluit bij het algehele beeld van vereenzaming en herhaling dat Moe ziek schetst.
Vereenzaming
De gevolgen van de coronacrisis op de belevingswereld van de afstuderende makers is op Eindspel goed zichtbaar: interessant genoeg is Alex Bennet van Lurvinks studiegenoot Risé Benschop op inhoudelijk vlak bijna precies dezelfde voorstelling als Moe ziek. Ook hier volgen we een personage dat zich in haar kamer heeft opgesloten en zich alleen nog via fictie tot de wereld verhoudt.
Benschop speelt als het titelpersonage verschillende genres en programmaformats na, van een Jane Austen-achtig kostuumdrama, via een point & click adventure en een basketbalwedstrijd naar een kopie van de (overigens geweldige) comedyserie What we do in the shadows. Net als in Moe ziek komt zo de eenzaamheid van het hoofdpersonage, alsmede haar symbiotische relatie met de media die ze consumeert, centraal te staan. (De voorstelling begint zelfs, net als Moe ziek, met een voice-over die Alex’ leven in de derde persoon omschrijft).
Het zegt nogal wat dat twee afstuderende acteurs los van elkaar zulke gelijkaardige voorstellingen produceren. De thema’s van isolatie en vereenzaming, en een dramaturgie die is gebaseerd op een uitgesponnen tijdsbeleving en een minimum aan dramatische ontwikkeling, zijn natuurlijk niet los te zien van de coronacrisis. De ervaring van complete stilstand en de daarmee samenhangende existentiële crisis komen in zowel Moe ziek als Alex Bennet goed over.
Trigger warning
Ook Marie-Mae van Zuilen (eveneens van de Acterursopleiding van ArtEZ) vertrekt in haar voorstelling Dreaming vanuit een situatie van isolatie. In haar geval draait het echter om een proces van traumaverwerking: voordat de voorstelling begint geeft Van Zuilen een voorzichtige trigger warning omdat haar voorstelling over verkrachting gaat. Vervolgens begint ze te zingen – Dreaming blijkt een eclectische aaneenschakeling van popsongs te zijn, waarin Van Zuilen de verschillende stadia van haar verwerkingsproces traceert.
Vanwege de scherpe focus en het gebrek aan opvulling levert het een indrukwekkende voorstelling op. In verschillende muziekstijlen, en afwisselend in het Nederlands en het Engels, schetst Van Zuilen een aangrijpend beeld van de nasleep van een verkrachting: het gevoel nooit meer ‘heel’ te zullen zijn, de woede richting de dader, de vertwijfeling over het eigen gedrag, de eenzaamheid ten opzichte van een buitenwereld die niet met blijvende pijn kan omgaan.
Het einde is ambigu: ook al is het laatste nummer hoopvol (‘Cry when you need to / sleep when you have to / fuck when you want to / and don’t forget to dream’) werpt Van Zuilen tot slot nog een vertwijfelde blik in het publiek, alsof de schaduw over haar bestaan op ieder moment weer de overhand kan nemen. Dreaming laat een verpletterende indruk na.
Foto: Alex Bennet van Risé Benschop, Bart Grietens