De twee delen van Górecki’s Concert voor klavecimbel en strijkers – het ene opzwepend en lyrisch, het andere ronduit dreunend, met een eindeloos uitgesteld einde – domineren het nieuwe werk van choreograaf Jan Martens, dat na staande ovaties in Avignon, afgelopen weekend in ITA de Nederlandse première beleefde. (meer…)
In een duet dat drijft op herhaling en de intensiteit van de inspanning geven de jonge dansers Nicole Geertruida en Cherish Menzo zich helemaal. Efes is vooral intrigerend door hun sterk verschillende fysiek en bewegingskwaliteit.
Nicole Geertruida en Cherish Menzo studeerden beiden af aan de Jazz- en Musicaldansopleiding van de AHK. Nadat ze een tijdje als danser bij verschillende producties werkten, besloten ze om samen een performance te maken, die in première ging op het Amsterdam Fringe Festival van dit najaar. Op het minifestival Nieuw Werk van Frascati was Efes dit weekend opnieuw te zien.
Aan vier kanten zitten we om het speelvlak heen, alsof het een arena betreft, of een boksring. De twee zwarte dansers zijn geheel in het wit gehuld en staan stokstijf, naar verschillende kanten gericht. De rokjes, shirts en gympen die ze dragen doen denken aan tenniskleding; een associatie met de zussen Venus en Serena Williams dringt zich op.
Als de performance losbarst, ontstaat meteen een gevoel van onderlinge strijd en competitie. Hoewel de dansers elkaar vrijwel nooit aankijken zorgen de drijvende soundtrack en de repetitieve choreografie ervoor dat Efes de sfeer heeft van een uitputtingsslag, een gladiatorenstrijd die draait om the survival of the fittest.
Wat deze clash vooral interessant maakt is de volstrekt verschillende bewegingskwaliteit en fysieke uitstraling van de dansers. De tanige Menzo voert de choreografie ongelofelijk strak uit – als een menselijke machine benadert zij tot het einde van de slopende performance de perfectie in haar bewegingen en onverstoorbaarheid. De danstaal van Geertruida is daarentegen veel ambiguër, zachter, trager ook. Vanaf het begin van de choreografie lijkt ze vaak net een beweging achter te lopen op Menzo, alsof ze in een fysicaliteit wordt gedwongen die haar net niet helemaal past.
Het spannende contrast dat zo ontstaat maakt Efes tot een intrigerend geheel. Het ‘falen’ van Geertruida maakt haar menselijk, maar toch wordt het oog van de toeschouwer steeds naar Menzo getrokken. Het is pijnlijk om te moeten constateren dat je de menselijkheid van Geertruida, met wie we ons zouden moeten identificeren, eerder als storend element in een anderszins volmaakt universum interpreteert. Efes wordt daarmee bijna een statement over posthumanisme, een dreigend toekomstvisioen. Als we het onberispelijke sterker waarderen dan het feilbare, wat voor ruimte is er dan nog voor de mens zelf?