Regisseur Michel Sluysmans wilde al lang De Meeuw van Anton Tsjechov op de planken brengen, maar hij vond het meer dan 125 jaar oude stuk net iets te oubollig en met te veel personages. En hij vond het einde onbevredigend. Daarom vroeg hij Ilja Leonard Pfeijffer, huisauteur van het Maastrichtse gezelschap, om een bewerking te maken naar hier en nu. Pfeijffer schreef er ook een vijfde bedrijf bij.

De opening van Een meeuw is heel anders dan van De meeuw. Het personage Masja is niet in het zwart gekleed, maar in een blinkende sweater en short. De openingsvraag ‘Waarom draagt u altijd zwart?’ is weggevallen. Ook het indrukwekkende antwoord ‘Ik rouw om mijn leven’, klinkt niet. Wel wordt er na een aarzelend traag begin over ongelukkig zijn gesproken. Dat zijn de personages allemaal.

Er zijn minder personages, maar allen worstelen ze, zoals in het oorspronkelijke stuk van Tsjechov, met de liefde. Die is van alle tijden, allesomvattend, zoet en moeilijk. Ook in het stuk van Ilja Leonard Pfeijffer houdt de jonge schrijver Konstantin van de beginnende actrice Nina, houdt Nina van de oude beroemde schrijver Trigorin. De jonge onderwijzer Medvedenko houdt van Masja, maar die is dol op Konstantin. Ook in de nieuwe versie zal ze Medvedenko huwen, want dan zal ze geen tijd meer hebben om aan haar onvervulde liefde te denken. Ook nu zal de gevierde oude actrice Arkadina vol eigenwaan zichzelf bewieroken, en afgeven op de toneelmonoloog van haar zoon Konstantin. Ook nu zal dokter Dorn de nodige relativerende commentaren geven, en zal Polina, de landeigenares, haar oog laten vallen op hem.

Alles draait om liefde, ook in deze tijdloze versie, het is een carrousel van mislukte, onbeantwoorde, zotmakende liefdes. Ook nu werpt Konstantin de meeuw die hij heeft neergeknald voor de voeten van Nina met de woorden ‘binnenkort zal ik mij ook zo neerschieten’. Ook nu zal Trigorin een verhaaltje vertellen waarin hij in de gedode meeuw een metafoor ziet voor een jong meisje dat als een wegwerpproduct kapot gemaakt zal worden door liefde. Ook nu zal Konstantin in het vierde bedrijf zelfmoord plegen.

Pfeijffer maakt deze liefdescarrousel van Tsjechov nog wat grootser, amusanter, bijwijlen grotesk. De dialogen klinken barok, de volzinnen volgen elkaar op, waardoor er onder de uitgesproken zinnen ook een zweem van ironie heerst. Dat alles maakt het heel aantrekkelijk om naar te luisteren. Zoals in het oorspronkelijke stuk van Tsjechov projecteren alle personages hun wensen en hoop op de toekomst, maar nu proef je in hun woorden dat ze in weze wel weten dat al die koesteringen onbereikbaar, onvervulbaar zijn.

Pfeijffer focust meer dan Tsjechov op de discussies over de ‘zin van het leven’, over de ‘strijd’ tussen het zogenaamde oude en nieuwe theater. Het oude theater is dat van de witte man, die zich vastklampt aan tradities en oude waarden. Terwijl het nieuwe theater over de nieuwe mens moet gaan, de gekleurde mens van nu. Het woord ‘woke’ valt nog net niet in de tirade die Konstantin voor Nina geschreven heeft. Over de rol van het theater, hier en nu, worden theorieën verkondigd.

Grappig zijn de verwijzigingen naar ‘De Meeuw’, naar fragmenten en naar de vraag over de zin van een opvoering van zo’n oud stuk in deze tijden. Theater over theater in theater, niet alleen in de teksten, maar ook in de regie: het podium is leeg, we zien de trekkers en de spots, een hoogtewerker staat er, de acteurs en actrices warmen zich op. Ze spelen zoals aangekondigd in een lege ruimte. (Dat associeer ik met De lege ruimte van Peter Brook, het boek met vernieuwende ideeën over theater een halve eeuw geleden.) Geleidelijk aan komen er grote doeken met landschappen te hangen, sfeerscheppend, af en toe een groot portret, dan weer vormen doekrepen met geschilderde bomen een groot gordijn waarachter personages zich kunnen verstoppen.

Voor de rest blijven de spelers op het toneel stilstaan, bevroren, staren ze in zichzelf, als ‘opgezette beesten’. Thijs Römer, Jouman Fattal, Tarik Moree, Tim Helderman en Esther Scheldwacht spelen allen heel verstaanbaar hun rollen, soms afstandelijk, dan weer vol inleving, steeds overtuigend. Wendell Jaspers schittert als Arkadina, de zelfingenomen én tegelijkertijd ook kwetsbare diva; Dries Vanhegen is de heerlijk cynische dokter Dorn; Emma Buysse evolueert als Masja van verliefde adolescente naar een gelaten vrouw, en raakt dan als een verbitterde alcoholiste het publiek.

Een waas van zelfmedelijden, melancholie, resignatie hangt over de scène en de bedrijven, en die wordt nog versterkt door het romantische lied ‘Im wunderschönen Monat Mai’ (Robert Schumann) dat de spelers zingen tussen de bedrijven. Het spel met zelfrelativering en de veelvuldige verbale knipoogjes maken het geheel luchtig. De humor is aangenaam, af en toe ook dol en hilarisch, om dan weer te switchen naar tristesse. De verwachte zelfmoord van Konstantin gebeurt nu niet achter de coulissen, maar op het toneel, heel eenvoudig en puur met een beklijvend beeld van de geschokte medepersonages.

De eerste vier bedrijven bieden qua tekst, spel, dramatische opbouw, ritme en enscenering volop theatergenot. Pfeijffer en Sluysmans breiden aan de tragikomedie van Tsjechov een vijfde bedrijf. Na de zelfmoord van Konstantin zien we de personages nog eens allemaal samen. De lege ruimte wordt expliciet gevuld met opgezette beesten. Daartussen staat Konstantin. Zijn dood heeft de overgebleven personages laten inzien dat het leven zelf waardevol kan zijn. Ze willen nieuwe wegen inslaan. De zelfmoord is dan toch nuttig geweest?! Zo krijgt het publiek toch een positieve boodschap mee in deze epiloog. Is dat een meerwaarde? Het kan. Voor mij hoefde die moraliteit niet.

Foto: Ben van Duin