Heel veel kleine kinderen rennen rond in de hal van de Utrechtse schouwburg. Sommigen slepen met een plastic bak om straks hun stoel mee te verhogen. Anderen leunen intiem tegen de benen of de schoot van een ouder of grootouder. Het is zondagmiddag en de premièredag van de dertiende voorstelling die Josephine van Rheenen en Guy Corneille maken met hun muziek- en dansmakerscollectief De Dansers.

Hans Vermunt maakte prachtige liedjes voor Een Kleine Anatomie, een 4+voorstelling waarin muziek, dans, spel en interactie met het publiek als vanzelf samengaan. Op hoge snelheid passeren allerlei issues aangaande het lijf de revue, van spelletjes met de namen van alle delen tot aan het prachtig larmoyante slotlied over het lichaam dat als een zeilschip is, waar de golven tegenaan klotsen. Hoe het ook waait en stormt, ‘mijn lichaam en ik zijn voor elkaar gemaakt’.

De voorstelling opent met een vergelijkbare herschrijving van een bekend thema. Het liedje ‘hoofd, schouders, knie en teen’ is op een meesterlijke manier uitgewerkt. Meteen doet het hele publiek mee in alle variaties, die veel verder gaan dan de al te overzichtelijke vertikaal van de oorspronkelijke versie.

Van de woorden voor de dingen waaruit ons lichaam bestaat, gaat de voorstelling steeds meer over hoe dat lichaam voelt, van binnenuit, en wat er gebeurt als het aangeraakt wordt. Van je oriënteren in een ingewikkelde, lichamelijke  architectuur verschuift de aandacht naar hoe we met het lichaam voelen en beleven, spelen en begrijpen. Daar woorden aan geven lijkt de uiteindelijke uitdaging waar de voorstelling het publiek toe uitnodigt.

Opvallend en buitengewoon prettig is dat Een Kleine Anatomie het oordeel over het lichaam van buitenaf stelselmatig negeert. Het lichaam heeft een binnen- en een buitenkant, en wat gebeurt er met je als heel veel buitenkanten naar je zitten te kijken? In plaats van dat het woord ‘zenuwachtig’ wordt gebruikt, rilt de performer dat het een lieve lust is. Dus niet alleen worden er woorden voor lichaamsdingen gevonden, er worden ook lichaamsdelen en lichaamsreacties bij woorden gevonden. Zo werkt de dramaturgie van Moniek Merkx op volle toeren.

Om mij heen wordt er goed opgelet en lopen veel kinderen vooruit op wat de voorstelling te berde brengt. Aanvankelijk wordt er al hard gelachen als iemand haar of zijn buik laat zien. Een stuk verder in de voorstelling komt er een – uitdrukkelijk met een vaasje water geënsceneerde – plas-in-je-broek-scène voorbij. Hij duurt te kort om pijnlijk te zijn, maar het onderwerp is aangeraakt. Pijn en schaamte worden wel degelijk behandeld, al is het vooral met de hilariteit van de overdrijving.

Zelfs verwarring over gevoel – niet weten of je nu aandacht wilt, aangeraakt wilt worden of niet, gezien wil worden of niet – wordt via de anatomie van het kleine lichaam ten tonele gevoerd. En ineens duikt dan het ingewikkelde woord privacy op. Het is tekenend voor de manier waarop De Dansers hun jonge publiek en de volwassenen die hen begeleiden serieus nemen.

Sommige lichaamsdelen hebben een speciale rol, zoals de vingers. Ze figureren als minimensjes op minitoneeltjes, maar spelen ook voor darm. Ook het zweet legt een bijzonder parcours af door de voorstelling. Eerst is zweet gewoon een van de vele dingen die bij het lichaam horen, maar na onderwerpen als competitie (wie heeft de kleinste pink), kunnen vliegen, vroeger was ik een baby, hoe hard je schedel wel niet is, (nep-)pijn, de geluiden die het lichaam maakt, schaamte en verwarring en de grote parade met kinderen op het toneel, is er de oproep om je ouders op te zoeken en even heel dicht tegen ze aan te plakken.

En zo is de cirkel rond: van zweet als een objectief ding dat nieuwsgierig maakt, naar het zweet dat je lijf door alle beweging en opwinding aanmaakt en dat je best met anderen kunt delen, als ze dicht bij je staan. Zeer aan te raden voor alle leeftijden.

Foto: Bart Grietens