Lopen is de beste manier om ergens bij stil te staan, dat is het uitgangspunt waarmee Nineties Productions deze tien dagen het Oerolfestival op brede wijze bevraagt. Terwijl het donker invalt en we wandelen over de Boschplaat bij Oosterend, zoekt een plukje mensen met boswachter Feline Zwaan de poolster. (meer…)
De Brusselse choreograaf Benjamin Vandewalle werkt graag in situ: zijn performances zijn vaak ingrepen in de openbare ruimte, waarbij hij speelt met de blik en de status van de toeschouwer. Wat veroorzaakt het kijken van iemand naar iets of iemand, en op welke manier kan aan de rollen van toeschouwer en performer worden gemorreld? Na eerdere passages (herinner je de rijdende kar van Birdwatching 4×4 uit 2013) was hij op Oerol 2020 uitgenodigd met Studio Cité, een interactieve ‘landschapsbeleving’ die ons beloofde het eiland letterlijk in een ander perspectief te plaatsen.
Dat feestje ging niet door, dus kwam Vandewalle naar Terschelling met een nieuw concept. Vijf dagen lang kon je van zonsopgang tot zonsondergang live volgen hoe hij over het eiland danst en zichzelf daarbij filmt met zijn telefoon. Het uitgangspunt van Een dans voor het eiland is gebaseerd op zijn meditatiepraktijk. Vandewalle zoekt naar een meditatieve staat van bewustzijn over het lichaam, maar in een uitgerekte tijd en ruimte: vijf dagen lang, het hele eiland rond. De rol van ‘beschouwer’ die al mediterend meekijkt naar het eigen lichaam besteedt hij uit aan het onbepaald aantal mensen dat via de livestream meekijkt. Vandewalle weet daarbij nooit of en hoeveel mensen hem observeren, en hoe lang. Vandaar dat hij zijn lichaam onafgebroken in een ‘performatieve’ staat dient te houden, op de enkele momenten van eten of rusten na.
Dat is voor hem een interessante uitdaging, maar de vraag is natuurlijk: wat brengt het de toeschouwer? Die wordt nergens toe verplicht, enkel met een vriendelijk mailtje uitgenodigd om mee te kijken, zo lang of zo kort hij wil, met de aandacht waartoe hij bereid is – wie weet zet je Een dans voor het eiland wel de hele dag op als decoratieve kunstinstallatie, zo suggereert de choreograaf. Ik weet niet goed wat ik van die suggestie moet denken. Getuigt ze van de bescheidenheid waarmee Vandewalle zijn project aanbrengt – dit concept is een pril experiment – of juist van een grote overmoed, doordat Vandewalle erop vertrouwt dat de intrinsieke kracht van zijn werk de toeschouwer wel aan het scherm zal kluisteren? Ik blijf haken aan het feit dat je een kunstwerk maakt, maar er bijna uitdrukkelijk geen aandacht voor vraagt.
We vallen er dus inderdaad maar wat in, op donderdagnamiddag, tussen werk en andere bezigheden in. Vandewalle bevindt zich in een grasland te midden van een aantal paarden. Hij lijkt ze expliciet opgezocht te hebben als publiek; hij volgt ze wanneer ze zich verplaatsen, alsof hij de dialoog met hen wil aangaan. Enkele paardenhoofden kijken nieuwsgierig op, maar gaan algauw rustig door met het grazen. Zijn dansvocabularium, improvisatoir, is rustig en beheerst, met omhoog reikende armbewegingen en rondwiekende danspassen. Maar we kijken niet zozeer naar zijn dansen, als wel naar het samenspel van zijn figuur met de omgeving. Het heeft iets eenzaam, hoe hij daar beweegt in zijn gele regenbroek, hoe hij contact probeert te leggen, terwijl de natuur volstrekt onverschillig blijft voor zijn pogingen om zichzelf uit te drukken in kunst.
De momenten dat Vandewalle zijn telefoon neemt om het kader bij te stellen zijn interessant, want ze bieden een inkijk in de richting die hij – ook letterlijk – uit wil. Hij verplaatst zich van plek naar plek, met zijn telefoon op een statief hoog boven zijn hoofd, zodat we hem in vogelperspectief zien; we kijken neer op dat lichaam dat zich in het landschap verplaatst. Het stopt waar het denkt ergens een verhouding te kunnen aangaan: met een afgescheurde boomtak, een grote spar, een duinpan. Het bewegingsmateriaal zelf is telkens rudimentair, gericht op het omvatten van de ruimte – reiken naar de hemel, diep in de aarde proberen te kruipen – of misschien zelfs het ‘beschrijven’ van dat landschap, met het eigen lichaam als meetlint. Alsof het eiland een jas is die Vandewalle uiteindelijk wil aantrekken.
Door de verstrooidheid van mijn kijken valt er weinig te zeggen over dramaturgie, en dat maakt me onrustig– ik wil graag begrijpen waar een kunstwerk me heenbrengt. Vrijdag kijk ik daarom opnieuw, en dit keer langer aan één stuk. Vandewalle is nu op het strand. Tegen de horizon glijden bootjes voorbij, meer op de voorgrond trapt een eenzame fietser. Je ziet het opstuivende zand, hoort de vogeltjes en het geluid van de wind in de microfoon, de hemel is helderblauw, maar ik heb nog steeds moeite om mijn aandacht bij de danser te houden. Bij meditatie vallen zijn en denken samen: het lijf werkt, het bewustzijn kijkt daarop toe. Een dans voor het eiland splitst dat proces kunstmatig op: wij zijn het extern eye, Vandewalle het alerte lijf. Maar waar is mijn lijf in deze driehoeksverhouding met de performer en het landschap?
De afwezigheid van mijn eigen zintuiglijkheid in de communicatie tussen landschap, performer en toeschouwer is uiteraard niet zijn schuld, maar de combinatie van het ‘open’ kader – kijk maar wanneer en hoe lang je wil – en de virtualiteit van de beleving zorgt ervoor dat me een gevoel van vrijblijvendheid bekruipt. Ik moet zo weinig van deze maker. Ik word noch fysiek, noch intellectueel op mijn plaats gehouden. Ik moet niet op mijn zitje blijven, en evenmin is dit een kijkmarathon van vijf dagen. Een dans voor het eiland zal voor Vandewalle ongetwijfeld een pittige uitdaging zijn geweest, maar voor de toeschouwer mocht het gerust een stuk pittiger.