Het karakteristieke gekraak van zonnebloempitten vult de ruimte nog voordat Duif is begonnen. Trapezeartiest Hanna de Vletter loopt rond met een witte emmer terwijl het publiek in een paar cirkels rondom de trapeze op stoelen plaatsneemt. De Vletter deelt handjes pitten uit, met een open blik en een kalme glimlach op haar gezicht.

Vanaf dan ontvouwt zich een onvoorspelbare voorstelling die mooi en ontregelend is in haar eigenzinnigheid. De Vletter bevindt zich net zo vaak op de grond als in de lucht: vaak loopt ze door het publiek heen en even daarna hangt ze aan de trapeze. Daar voert ze nauwelijks bekende esthetische bewegingen uit, maar lijkt te zoeken naar een manier om zich tot het object te verhouden. Ze hangt horizontaal in de touwen of balanceert net zo lang op de stang tot ze dreigt te vallen.

Op de zwarte balletvloer ligt wit poeder dat door De Vletters bewegingen op de grond strepen maakt, en dat opstuift en op rook lijkende pufjes achterlaat. Af en toe klinkt er muziek zoals een pianostuk of een melancholisch lied, maar vaak is het ook stil en beweegt De Vletter los van klanken. En bijna voortdurend is het zonnebloempittengekraak hoorbaar dat je er bewust van maakt dat we, alsof we popcorn etend naar een film aan het kijken zijn, entertainment zoekend in dat bewegende mens voor ons.

Of is De Vletter een duif? Ze beweegt in ieder geval net zo – in onze ogen – raadselachtig als die vogels doen, en haar grijsblauwe fluwelen jurk doet denken aan  hun verenkleed. Daarnaast verandert De Vletter vaak van plek door op te vliegen en weer neer te strijken op de grond, ze bezoekt een balkon met een plant, neemt een bad in een kleine kom, en kijkt ook nog eens net zo nieuwsgierig uit haar ogen als de stadsvogels doen.

Haar performance eert daarmee de onvoorspelbaarheid van duiven; we weten niet waarom ze soms opvliegen, waarom ze je soms juist voor de voeten lopen, waarom ze soms schoon en prachtig iriserend zijn en weer een ander moment smoezelig alsof ze zich minutenlang in een of ander wit poeder hebben gewenteld. Deze vogels zullen we wel nooit helemaal begrijpen, lijkt De Vletter je te willen meegeven, maar laten we dat onvermogen koesteren.

Tegelijkertijd kun je de duif ook achterwege laten en in de voorstelling een reflectie zien van De Vletters relatie tot de trapeze en tot zichzelf. De artiest lijkt te aarzelen over of ze op de grond wil zijn of in de lucht, maar ze wil in ieder geval niet op de standaardmanieren aan de trapeze hangen. Ze zoekt naar een thuis, dat ze vindt door onder andere een plant naast zich neer te zetten en zich meer en meer te verhouden tot de mensen rondom haar. En wanneer ze zich reinigt in een kleine kom lijkt ze verwachtingen van zich af te spoelen en er klaar voor te zijn hoger de trapeze in te klimmen.

Zo is Duif een mooi onderzoek naar een dier en een mens. Door de zonnebloempitten dwingt De Vletter ons tevens als publiek daar onderdeel van te zijn. Een groep krakers en kauwers zijn wij, met ieder een geheel eigen eetstijl: de een maakt er een zootje van en gooit de schillen achteloos op de grond, de ander durft pas te eten als de buurvrouw ook begint te kraken, en weer een ander krijgt de pitjes met moeite open. Als een zwerm duiven die opgaat in het eten van die pitten kijken wij naar die ene duif in ons midden die de lucht bestijgt.

Foto: Jelle Carron