In Binnenbeest van De Dansers raakt de keurige volwassenheid steeds verder uit het lood ****
Een meisje in donkergrijze jurk zit met gespreide benen tegen een kledingrek vol kleurrijke kostuums. Terwijl het zaallicht nog aan is, denderen de rest van De Dansers de tribune af. De groep neemt plaats achter een drumstel, keyboard, microfoon en regenkokers en laat geheimzinnige geluiden weerklinken. Het is duidelijk: we zijn niet meer op de aardse wereld, maar ergens ver weg in een droomstad.
We volgen een meisje in een grijs jurkje, gedanst door Josephine van Rheenen. Ze wordt over het podium heen gezwierd, van duet naar trio naar solo. We zien veel gewaagde sprongen, heel brede stappen, maar ook kleine geïsoleerde handbewegingen. Er zijn korte verwijzingen naar verschillende stijlen, zoals ballet études, ballroom, maar ook schokkerige clubdans. Samengebracht in een los, modern jasje bieden deze afwisseling en herkenning. De bewegingen hebben een basale kracht en blijven boeiend door afwisseling in kwaliteit en dynamiek.
Droomstad is op zijn best als het via beweging aan de abstractie van dromen raakt. Zoals wanneer De Dansers de vervreemding opzoeken met rare bewegingen en hiermee laten zien dat vreemd juist leuk kan zijn. Daarbij bevat Droomstad niet alleen de fijne dromen, maar ook de nachtmerries. Ze stoppen de narigheid niet weg: het hoort bij het leven, maar het gaat ook weer voorbij.
Deze diepere thema’s raken het publiek veel directer door hun herkenbaarheid dan een aantal spelscènes in brabbeltaal die Droomstad helaas ook bevat. Zoals het treiterend afpakken van een hoedje en het passen van kleren uit de verkleedkist. Deze scènes doen af aan de kracht van de wellicht moeilijker, maar daarom ook inhoudelijk sterkere thema’s.
Toch is Droomstad enerverend om naar te kijken en vooral ook te luisteren. De muziek van huisband La Corneille creëert de dromerige sfeer die op bepaalde momenten ook erg spannend is. De sterkste scène is dan ook als frontman Guy Corneille in een vreemde tong en met distorted gitaargeluiden de andere dansers laat beven. Ze lijken te worden weggeblazen en zoeken relaas bij de kleine toeschouwers, die op hun beurt hun ouders nog even extra stevig vastpakken. In deze scène blijkt de kracht van De Dansers als naar eigen zeggen pioniers van dansconcerten. Ook in hun jeugdvoorstellingen hoeven ze zich niet af te wenden van de basis van deze ijzersterke mengeling. We zien de levende lijven, we horen de muziek, daar hoeft geen alledaags gebrabbel aan te pas te komen.