‘Als ik nu mijn dansers wegdoe en robots laat dansen, ben ik veel goedkoper uit.’ Zo vertelt choreograaf Ugo Dehaes al schertsend aan zijn publiek. Robots worden nooit moe en moeten niet vergoed worden. En het wordt financieel nog beter als hij zelf robots kweekt in plaats van ze aan te kopen. Maar of ze echt ooit goed kunnen dansen? Het is een fascinerende ontdekkingstocht. (meer…)
Iedereen heeft wel iemand in zijn omgeving die dement is. Over de hele wereld zijn dat er zo’n vijftig miljoen. Ook familie van choreograaf Ugo Dehaes lijdt onder de ziekte. Ugo Dehaes wilde weten wat er zich in het hoofd van zijn dementerende schoonvader afspeelde, welke emoties die hersenaantasting kan opwekken, en hij wilde dat dan vertalen naar dans.
We krijgen geen onrustig sloffende en schuifelende bejaarden te zien, geen geësthetiseerde nabootsing van dementerende mensjes die moeilijk iets verteld krijgen, maar wel een dansante visualisering van wat er zich in het brein van zo iemand kan afspelen. De stoornissen in het denken worden omgezet in lichamelijk doen. Flitsend, botsend, stuitend, en beklijvend mooi.
Twee vrouwen in eenvoudige jurkjes, de blonde Charlotte Vanden Eynde en de Aziatische Kayoko Minami met pikzwarte lange haren. Een man in t-shirt en vlotte grijze broek: Ugo Dehaes danst zelf mee, in zijn choreografie die hij samen met de danseressen heeft gemaak. Daar staan ze, het licht floept aan en wervelend bewegen ze zich in alle stilte over de dansvloer. Armen in de lucht, als derwisjen zwieren ze in het rond, maar dan niet synchroon of volgens vaste patronen.
Elk van de drie danst zijn eigen dans, zonder naar elkaar te kijken, zonder oogcontact. Ieder is in zichzelf bezig. Als losgeslagen atomen in een hersencel, flitsen ze in de zwarte ruimte, op zoek naar zijn of haar eigen plek, naar rust. Plots vallen ze stil, staan ze met hun handen te prutsen, ook nu weer geen unisono, maar handbewegingen die op elkaar lijken, de ene danseres draait haar handen rond, vlak tegen haar lijf, de andere doet of ze continu iets oprolt, de danser draait zijn handen van zich weg. Daarna gaat het weer snel, schichtig stuiteren ze langs elkaar, botsen ze tegen elkaar. Korte black-outs geven de onverwachte ommezwaai in de bewegingen aan. Steeds plots wisselend licht van opzij, van boven, van achteren (in een lichtontwerp van Arne Lievens), warm en dan weer koud, accentueert de ontwrichting in de verbondenheid tussen brein en lichaamsbeweging. Je moet het maar hebben, die ongeneeslijke ziekte. Knetterende schedels die af en toe ook fladderen als hersenschimmen om daarna in spasmen te stuiptrekken.
Even staan ze bij elkaar, kijken ze elkaar even aan, maar daarna is er geen oogcontact meer tussen de drie. Alle drie staren ze constant in de verte, naar onbepaalde punten boven de toeschouwers of op de zwarte vloer. De onbeholpenheid, dat niet meer vat krijgen op zichzelf, wordt nog versterkt door eerst een stilte, die overgaat in een aanhoudend iel piepgeluid, dat dan een paar keer uitzet tot een brommend en ronkend overdonderend lawaai van een laag overvliegende straaljager. Hels. En de drie? Die bewegen in zichzelf voort, zonder een teken van reactie. De starende blik blijft dezelfde.
Boven de bewegende lichamen hangt een ijzeren staketsel. Het is het frame van een vliegtuigvleugel met stangen, dat halverwege de voorstelling mechanisch begint te draaien aan een opgerold koord dat losschiet. Ongecontroleerd, als een onvoorspelbaar zwaard van Damokles boven de drie. Zij kijken niet naar boven, beseffen niet wat ze boven het hoofd hangt. Kayoko Minami staat stil, wijdbeens, de armen naar beneden, Ugo Dehaes staat opzij, alleen zijn handen bewegen. Charlotte Vanden Eynde verdwijnt langzaam naar achteren, het donker in. Beklijvend om te zien hoe dementie voert tot totale eenzaamheid, hoe het danstrio dat onthutsende in beweging weet te tonen.
Foto: Clara Hermans