Die Zauberflöte van componist Wolfgang Amadeus Mozart en librettist Emmanuel Schikaneder is waarschijnlijk een van de meest toegankelijke opera’s die er zijn. Zij schreven dit Singspiel niet voor het hof, maar voor de massa met vrije producent Schikaneder als opdrachtgever. (meer…)
De Zauberflöte uit 1791 is een van Mozarts laatste en meest populaire opera’s en dit seizoen is hij bijzonder vaak te horen, onder meer door De Nederlandse Opera in Amsterdam en door de Vlaamse Opera in Antwerpen en Gent. Een prachtige opmaat daarvoor was de eenmalige uitvoering van dit ‘Singspiel’, gedirigeerd door meesterdirigent René Jacobs in de Zaterdagmatinee in het Amsterdamse Concertgebouw.
De opvoering van Mozarts Zauberflöte in de Zaterdagmatinee was voor mij een grote verrassing. Dat de Belgische barokdirigent René Jacobs de Akademie für Alte Musik Berlin perfect en op zijn eigen verhalende manier zou dirigeren had ik wel verwacht. Dat de solisten van topklasse zouden zijn ook. Maar niet dat de opera minimaal, maar zeer effectief zou worden geënsceneerd, waarbij alle hoeken van het Concertgebouw bespeeld werden. De Koningin van de Nacht (de stralende Turkse sopraan Burçu Uyar) daalde vanaf de hoogste trap naar beneden. De jonge held Tamino (Topi Lehtipuu) kroop angstig het podium op. Vogelhandelaar Papageno (Daniel Schmutzhard) kwam vrolijk over het middenpad van de Grote Zaal aanzetten. En drie Dames (erg mooi: Anna Grevelius, Isabelle Druet en Inga Kalna) verdrongen elkaar giechelend om als eerste bij de knappe prins Tamino te kunnen zijn.
Er staan twee keer drie stoeltjes op het toneel, waar zangers op hun beurt zouden kunnen wachten, maar die worden daar in het geheel niet voor gebruikt. Wel om op flauw te vallen of weg te kruipen. Meestal staan bij een concertante uitvoering van een opera de zangers continu frontaal de zaal in te staren. Hier beloeren ze elkaar, zitten ze achter elkaar aan en reageren ze constant op elkaar. Het gevolg is dat als een van de zangers zich wel tot de zaal wendt dat dan ook tot een nadrukkelijk onderonsje met het publiek wordt.
De zangers hebben geen buitenissige kostuums aan. De heren zijn in het zwart, de dames in het zwart of in het purperrood. Dat geldt ook voor de orkestleden en de zangers van het koor, het RIAS Kammerchor uit Berlijn. Alleen de drie Knapen hebben matrozenpakjes aan en de drie Dames fraaie avondjurken. Een decor is er niet, behalve de trappen van het Concertgebouw. Voorwerpen als dolken en portretten worden gewoon weggelaten. Daniel Schmutzhard speelt als Papageno zelf op een panfluit, maar het geluid van zijn klokkenspel komt uit het orkest, net als de toverfluit van Prins Tamino. Ze lijken verrast als deze toverinstrumenten zomaar gaan spelen. Prominent ergens hoog zichtbaar zit Marie-Ange Petit die zorgt voor alle geluidseffecten, zoals donder, zweepslagen, waterdruppels en ander lawaai.
Alle personages worden overtuigend gespeeld en prachtig gezongen. Orkest, koor en een deel van de cast zijn gelijk aan de CD-opname uit 2009. Ik noem drie uitblinkers wat het spel betreft. Prins Tamino – de held die al direct flauwvalt als hij een grote slang ziet – is anders altijd een erg onwezenlijke rol, maar de Finse Australiër Topi Lehtipuu speelt en zingt hem erg mooi als de onnozele jongen die hij nu eenmaal is. De Zuid-Koreaanse sopraan Sunhae Im is hartveroverend en tegendraads in de, kleine, rol van Papagena. De Duitse tenor Kurt Azesberger maakt er met zijn indrukwekkende spel een voordeel van dat hij helemaal niet zwart is geschminkt voor de rol van de zwarte geweldenaar Monostatos.
Een voordeel van zo’n minimale enscenering is dat je je meer dan anders op de (boventitelde) tekst kunt richten. Dat je je nog beter realiseert dat Mozarts librettist en theaterdirecteur Emanuel Schikaneder zelf van de ene op de andere scène niet wist wat hij ervan zou gaan maken en dat hij geen tijd of geen zin had de vele tegenstrijdigheden er later uit te halen. Je kunt nu op de zin af vaststellen, waar hij besloot de plot geheel om te gooien en van de schurkachtige Sarastro nu juist de edele Leider te maken en van de smartelijke Koningin van de Nacht de schurk.
Op dat moment wordt de opera in mijn oren ook tamelijk vervelend met ongeïnspireerde koren waarin hulde wordt gebracht aan de grote Leider. Zelfs René Jacobs kan daar met zijn altijd zo psychologische benadering van de muziek niets aan verbeteren. De opera wordt dan ook uitgesproken vrouwonvriendelijk en zelfs racistisch. Pas als de tot schurken verklaarde dames op een volstrekt onwaarschijnlijke manier de Tempel van Sarastro binnendringen, komt er weer wat leven in de opera.
Ik ben erg benieuwd wat de Britse regisseur David McBurney daar volgende maand bij De Nederlandse Opera van zal gaan maken!
Voor de CD-opname van Die Zauberflöte onder René Jacobs: www.harmoniamundi.com