Daphne was overduidelijk niet gediend van de avances van Apollo, maar hij gaf maar niet op. Eerdere potentiële minnaars had ze makkelijk kunnen afschudden, zo niet de zoon van oppergod Zeus. Deze ‘Harvey’ bleef haar belagen, vertelt Maureen Teeuwen en de vergelijking met de oppermachtige filmbaas Weinstein is uiteraard niet toevallig. (meer…)
De opening is aarzelend. Waar zullen we het over hebben? Een lange lijst van onderwerpen volgt – met enige verwondering of juist met smaak uitgesproken. Het zijn de titels van wat lemma’s lijken in een persoonlijke encyclopedie. Over ziekten die door tocht worden veroorzaakt, de Duitse eenheid, de overeenstemming tussen Schotse en Friese talen, de schoonheid van vrouwen te Nîmes en te Arles, de verering van Schiller of de landbouwcontracten op Java.
Mogelijke essays, opiniestukken, onderzoekingen, losse gedachten, teruggebracht tot titels die komen uit de zeven bundels Ideën (1862-1877) van Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli. Seksuele thema’s naast sociale, topografische naast historische, politieke kwesties of wetenschappelijke – alles komt voorbij zonder hiërarchie of direct verband. Schier eindeloos is de lijst, die een caleidoscopisch vergezicht biedt op de vele interesses van de schrijver.
De vier spelers bewegen door de ruimte, leunen soms tegen de muur van de kleine zaal als in gedachten verzonken of steunen op een van de vele tafeltjes en stoelen die, gedeeltelijk met hun poten omhoog, gestapeld het middendeel van het podium beslaan. Een opgedoekt leven wordt nog eens uit de doeken gedaan. Muziek klinkt. Later tijdens het applaus vertelt Jan Joris Lamers dat het Fauré is, dezelfde tijd, misschien wel dezelfde sentimenten?
Sommige voorstellen lijken zinniger dan andere. Annet Kouwenhoven is erg te spreken over de vraag naar de mate waarin opgebrachte belastingen ten behoeve van het volk worden aangewend. Lamers fluistert haast de opsommingen, als ware het bezweringen of louter poëzie.
Hoewel Douwes Dekker natuurlijk vooral bekend is van Max Havelaar, gaat Dek alleen indirect in op de inhoud van dat boek. Discordia probeert in de voorstelling een bepaalde sensibiliteit op te roepen, de eigenzinnige man en schrijver als gevoelsmens te benaderen. Dat hij heel veel uren op een stoel doorbracht, fanatiek schreef, soms ruzie zocht met mensen als hij zaken onrechtvaardig achtte, dat hij een vrouw had met wie hij correspondeerde over verloren liefdes, die eenmaal opgeschreven tenminste nog wat geld opbrachten – een andersoortige opsomming dringt zich op via de scènes die de spelers spelen en bespreken.
Soms wordt het heel fysiek, wanneer bijvoorbeeld de afmetingen van het huis in Amsterdam en dat in Lebak worden beschreven, of wanneer er ruzies en kroegtaferelen worden aangehaald. Medetoeschouwers in een theater in de Nes, weggelokt uit de zaal wanneer zij een danseres op het podium onheus bejegenen. De biografische scènes stapelen zich op en vermengen zich met de lijst van onderwerpen. We bewegen mee op de baren van een zee van citaten, scènes en beschrijvingen.
Nergens worden de wetenswaardigheden nader verklaard, al is er een discussie tussen Lamers en Erasmus Mackenna over of Douwes Dekker een mensenhater was. En er wordt een uitgesproken feministische fabel voorgedragen. Er zijn meerdere ontboezemingen over het eigen schrijverschap. ‘Zeg me of mijn schrijven je aanstaat, niet iedereen houdt van hutspot, ik gooi alles door elkaar.’
Alles roept de vraag op hoe we deze schrijver herinneren en waarom? Om wie hij was, om wat hij deed? Een eigenzinnige man die de wereld uitdaagde en ruzie maakte als hij dat nodig vond, een onderzoeker ook, iemand die werkelijk prachtig kon formuleren en schreef alsof zijn leven er vanaf hing. Het zachte spel van Discordia beweegt tussen de aandacht voor bosgeluiden en vragen over de ebbe en vloed der beschaving.
Mini-toneeltjes, terloops opgesteld tussen de stoelen en tafels, functioneren als voetnoten in een groter verhaal dat in deze voorstelling nooit direct wordt verteld. Zo huist tussen het gestapelde meubilair een indrukwekkende mammoet, type Schleich, op een klein stukje lege tafel, vrij centraal gelegen. Misschien verwijst hij naar de dikke huid van de man, misschien juist naar diens eloquente schrijverschap, op nummer één van de Nederlandse canon.
Opgegroeid in een klein, benauwd bovenhuis in de Korsjespoortsteeg in Amsterdam, woonde hij uiteindelijk, na zijn terugkeer als Indiëganger, een paar straten verderop in wat nu de Spuistraat heet, ‘schuin tegenover Vondel’. Maar wie leest hen nog?
Het lijden van Multatuli wordt niet aangezet, maar tussen alles door schemert een zekere eenzaamheid of onaanraakbaarheid, niet alleen vanwege het onvermijdelijke gat in de tijd, maar ook vanwege de relatieve onbekendheid van zijn teksten. Miranda Prein doet een poging de opsommingen up to date te maken. Wat zou Douwes Dekker met al zijn feminisme gevonden hebben van de Iraanse opstand die begon met de moord op een vrouw wiens hoofddoek niet goed zat?
Als de voorstelling ergens toe aanzet, is het Eduard Douwes Dekker alias Multatuli gaan lezen, zelf te grasduinen in die wereld die op gespannen voet stond met de dagelijkse gang van zaken in het Nederland en Nederlands-Indië van de negentiende eeuw. Want de man van paradoxen is juist heel aanstekelijk in zijn beweeglijkheid en zo men wil onnavolgbaarheid. En bovendien heel ontroerend, haast existentialistisch, zoals Discordia diens sensibiliteit in stukjes en beetjes ten tonele voert.
Foto: Sofie Knijff