Unterwerfung van Schauspielhaus Hamburg is een moedige, indrukwekkende solo over de triomf van de islam *****
[custom_field limit=”0″ between=”, ” /]Stuntelend verschijnt een jongeman, Frank (Jan-Peter Kampwirth), voor het doek. Hij worstelt met het plaatsen van een microfoon en rommelt wat met gaffeltape. ‘Mikro geht nicht’, verzucht hij moedeloos en gaat af. Het publiek lacht, de toon lijkt gezet. Het doek gaat open, en het Hamburgse premièrepubliek beloont het overweldigende toneelbeeld (Duri Bischoff) met een eerste open doekje. We zien achter de microfoon een zaal met lange showtrap, lege vloer, tafel, stoelen, en een prosceniumboog met gesloten doek. Daarachter zal later een tweede trap tevoorschijn komen, gespiegeld aan de eerste.
Billy (Jean-Pierre Cornu), de pater familias en ooit variétéartiest in tijden dat het genre nog aanzien genoot, daalt dan af. Hij loopt naar de microfoon en geeft een aanzet. Wordt onderbroken, moppert, en begint opnieuw. Looft de tijden van weleer, maar deelt en passant sneren uit naar de benauwdheid van het nu, als een typische grumpy old man: ‘Nirgend wo hat man Platz. Alle zurück schicken. Wir sind umzingelt vom Lärm und Wahnsinn. Es wird so eng hier.’ Uit de orkestbak rijst opeens een vijfkoppige band. Gekleed in opzichtig blauwe pakken met grote revers, spelen de mannen een nummer, en zakken vervolgens weer naar beneden. Na die eerste hilarische entree blijven ze de rest van het stuk half zichtbaar en spelen (onder leiding van Andreas Böther) de sterren van de hemel. De muziek is de lijm van de voorstelling: het verbindt de dialogen tussen de leden van de disfunctionele theaterfamilie van Archie Rice.
John Osborne schreef The Entertainer (1956) als kritische reflectie op de Engelse samenleving van de jaren vijftig, de teloorgang van de music hall als typisch negentiende, begin twintigste eeuws theatergenre in relatie tot het verval van de Britse suprematie. Archie (Michael Witterborn) met echtgenote Phoebe (Irm Herrmann), grootvader Billy, dochter Jean (Sasha Rau) en zoon Frank zijn tot elkaar veroordeeld. Illusies zijn veranderd in desillusies, gebroken dromen worden weggespoeld met cynisme en gin.
Christopher Marthaler legt met zijn Der Entertainer (en die van dramaturge Stephanie Carp) een verband met een universeler verval: dat van enig moreel besef. Dat verval is van alle tijd. Met kleine actualiseringen in de tekst verwijst hij naar ons hier en nu. De rabiate uitspraken van grootvader Billy en het gemak waarmee ze uitgesproken worden, lijken zo ontleend aan uitbarstingen die we anno 2016 bij ons en ook in Duitsland kunnen horen. ‘Rausschmeissen musste man die alle. Parasiten und Kriminelle. Und weist du schon das Neuste? Wen sie jetzt oben wohnen hat? Einen Schwarzen…’.
De voorstelling is niet alleen maar confronterend. De reeks scènes, officieel drie bedrijven, zijn moeiteloos aan elkaar geregen door prachtig gespeelde momenten van melancholische overpeinzing of hilarische mislukking. En ook de uitgebreide theaterfamilie kent vele ontroerende tragikomische figuren en momenten. Zo zijn er drie ongelooflijk soepel bewegende danseressen, Cachita, Chuchita en Maria de Los Angeles, uitgedost in grote kleurrijke variétéjurken die buitelend over elkaar de trap af rollen, in panelen onder de trap verdwijnen, om even later vanuit een andere hoek weer op te komen rennen met een cancan-dans. Of een hartverscheurend mooi Sonny Boy van Al Johnson uit 1928, gezongen door Rosemary Hardy.
Maar de absolute kroon spannen Josef Ostendorf en Bettina Stucky. Als twee overjarige variétéartiesten roepen ze een en al treurigheid op. De doorzaagtruc die faliekant misgaat. Zij, uitgedost in een pakje dat de slanke danseressen beeldig staat; hij, met een poging nog een keer toeren uit te halen op een eenwieler, waarvan al snel blijkt dat dat nooit meer zal gebeuren.
Alles wordt gespeeld in een totaal waar de beelden van Marthaler een eigen esthetiek krijgen, de schoonheid van verval. Als aan het eind een achttiende eeuwse christelijke hymne wordt gezongen en de personages in een eeuwigdurende tred over de trap lopen, is het beeld compleet. Hier komen we niet zomaar van los – niet van dit leven, niet van deze voorstelling.
Foto: Mathias Horn