De voorstelling is teruggebracht tot een pure vorm van muziektheater: twee zingende vertellers en een muzikant. Tikje uitgekleed, zou je ook kunnen zeggen. Maar goed, gezien de omstandigheden is het toch fijn dat het Volksoperahuis alsnog een bescheiden versie op de planken brengt van De tranen van Ang, een nieuwe muzikale vertelling over het historisch besef rond koloniale roofkunst, of beter: over het gemis daaraan. (meer…)
Het WK Wielrennen volgende week in Valkenburg was voor Toneelgroep Maastricht de ideale gelegenheid om haar succesvoorstelling van elf jaar geleden nog eens boven te halen en op te frissen. En terecht, want de liedjes, het verhaal, de muziek en de uitvoering zijn accuraat genoeg om nog eens te laten klinken en het publiek met een lach en een traan nostalgisch te laten wegmijmeren naar de wielergebeurtenissen uit de jaren ’50 en ’60.
Toen waren zesdaagsen heel gewoon en was het ook volkomen acceptabel dat de bisschop het startschot afvuurde. In sportpaleizen reden coureurs zes dagen lang hun rondjes, losten ze elkaar af en sliepen ze in hokjes op het middenveld. In dat aparte wereldje werd geleefd, gezongen, gezopen, gegokt, en waren commerciële belangen even belangrijk als nu. Ook toen waren er maffiosiafspraakjes en wonderdokters en masseurs, maar die werden minder gecontroleerd dan nu.
Het verhaal van de opgevoerde zesdaagse speelt zich af in een mijndorp, wellicht Belgisch als je op de namen van de hoofdwielrenner (Gaston Van Vooren) en commerçanten (de gebroeders Desmet van Desmet Okasies) afgaat, terwijl de taal van de verteller en in de liedjes weinig Vlaams klinkt.
Mijnwerkerszoon Gaston Van Vooren, de eeuwige tweede, moet het opnemen tegen de Italiaanse vedette Gianni Venosi. Gaston dreigt niet alleen weer eens tweede te worden en weer niet de auto te winnen, maar ook zijn verloofde Maria te verliezen die als Miss Borinage begeerd wordt door Gianni, de ‘Valentino van Torino’. Die haalt zijn overwinningen uit doping, maar misschien kan wijwater in de bidon een wonder voor Gaston brengen.
Het geheel is een lekker sappig verhaal dat de vele spitsvondige liedjes aan elkaar rijgt. Jef Hofmeister van het Volksoperahuis heeft liedjes geschreven en gecomponeerd die heel volks klinken, al was het maar door het veelvuldig gebruik van de accordeon. Ze zouden zelfs als meezingers kunnen dienen, maar ze hebben dan toch net dat tikkeltje extra om boven die lage cultuurnorm uit te stijgen. Zijn liederen zijn geen schlagers of smartlappen, maar zweven tussen André Hazes en Jacques Brell met een dikke vleug Kurt Weill. Met tekstjes vol woordgrapjes, met onderhuids commentaar op kerkelijke en wereldse gebruiken, met veel variaties op levenswijsheden (‘als je als sintel geboren bent, kun je nooit een diamant worden’) en op al dan niet cliché-emoties. Een zesdaagse als een afspiegeling van het maatschappelijk leven in onze wereld van een vijftig jaar geleden.
Dat alles gaat in een lekker tempo, alleen verteller Arie de Mol was bij de eerste reprise nog niet helemaal op dreef, terwijl Kees Scholten wel al zijn registers in zang en spel op een aanstekelijke wijze opentrok. Ook het muzikale trio (Jef Hofmeister zelf, David van Aalderen en Kim Soepnel) speelt onder het waakzaam oog van het hondje in de mand menigmaal de pannen van het dak.
De zesdaagse van St. Jezus-in ’t-Kruis is een prettig uurtje muziektheater met sportwijsheden en knipogen, met schrijnende lachwekkende levensverhalen en gezonde relativeringen, met een traan en een lach, met nostalgie op spottende afstand. En heel belangrijk voor dit genre: knap cabaretesk gebracht.
(foto: Ben van Duin)