Belangenvereniging Kunsten ’92 heeft een brief gestuurd aan de cultuurwoordvoerders in de Tweede Kamer. Ze willen dat er tijdens het debat over de cultuurbegroting op 21 november meer geld toegevoegd wordt dan de beloofde 10 miljoen. Kunsten ’92, de belangenvereniging voor kunst, cultuur en erfgoed, schrijft onder meer dat ze blij is dat er in de conceptverkiezingsprogramma’s […]
‘Hoe kan het nou racistisch zijn als ik het niet racistisch bedoelde?’, vraagt een jonge vrouw (Sophie Höppener) geïrriteerd als zij is beland in een Kafkaëske rechtszaak. Die is zij begonnen omdat zij het principieel oneens is met de ene euro die alle witte mensen in Nederland moeten betalen als symbolische erkenning van het feit dat er nog steeds racisme is. Het is het uitgangspunt van het intrigerende De witte kamer van Ada Ozdogan.
Met It’s My Mouth I Can Say What I Want To maakten Theater Sonnevanck en Toneelgroep Oostpool al eerder een voorstelling over alledaags racisme en De witte kamer heeft met die voorstelling gemeen dat tegenover het naturel spel van Höppener nagenoeg alle andere personages (gespeeld door Denzel Goudmijn en Liza Macedo Dos Santos) opzettelijk als komische uitvergrotingen worden gepresenteerd. De ambtenaar die Höppeners klacht opneemt lijkt zo weggelopen uit Little Britain – ‘toen waren we nog niet bij dit vakje, dus nu uw bezwaar’ – en de rechters die het vonnis vellen zijn wel erg clichématige persiflages op Michelle en Barack Obama.
Het grote verschil met It’s My Mouth I Can Say What I Want To is dat in De witte kamer niet zozeer racistische vooroordelen centraal staan, maar het ontkennen daarvan. Hoezo wit privilege? Zij heeft ook problemen, kan ook moeilijk een woning vinden. En ze heeft nota bene een Surinaamse vriend, dus waarom zou zij racisme erkennen? Behendig spiegelen Ozdogan en tekstschrijver Tjeerd Posthuma zo veelgehoorde ja-maar-argumenten als ‘Ik heb ook Surinaamse/ Antilliaanse/ Turkse/ Marokkaanse vrienden’ en het zeker in dit jaargetijde alom aanwezige ‘Het is een traditie die niets met racisme te maken heeft.’
In de sterkste scène van de voorstelling ontvangt Höppener een archiefdoos, als toevoeging op haar dossier. Als zij die opent, ziet zij alleen zwarte archiefkaartjes met verhalen over de VOC, slavernij, Indië, die zij door haar blinde vlek echter niet kan én wil lezen: ‘Dat is niet van mij, dat is de geschiedenis.’
De witte kamer ontbeert het rauwe van andere recente jeugdtheatervoorstellingen over dit onderwerp als Age of Rage of de meer abstracte en poëtische benadering van De knettergekke wereld achter het raam. De witte kamer draait niet om het perspectief van de ander, maar focust nadrukkelijk op wit privilege en alle bijbehorende vooroordelen vanuit dat witte perspectief. Dat lijkt eenzijdig, maar pijnlijk genoeg is een voorstelling als deze nog nodig en zeker niet alleen voor brugklassers. Al helemaal als je je realiseert dat deze voorstelling vooral bijna honderdmaal wordt gespeeld als schoolvoorstelling ver weg van de Randstad, op hardcore pro-Zwarte Piet-terrein.
Even pijnlijk zijn de intermezzo’s met telefoongesprekken van Höppener met haar Surinaamse vriend, als enig personage ook naturel gespeeld door Goudmijn, waaruit al snel blijkt dat hij hun gesprek over racisme en wit privilege vooral weggelachen heeft en niet is aangegaan. Maar hoopvol is hun conclusie na krap vijftig minuten: ‘Wij gaan nog zo veel ongemakkelijke gesprekken voeren.’
Foto: Sanne Peper
Walgelijke schertsvertoning, zwelgend in rasistische bejegening van blanke mensen.
Prima. Ieder zijn mening.
Maar mijn kind daaraan blootstellen door dit op school onder schooltijd te vertonen is een smerige misdaad.
Straf verdienen jullie. De eeuwige schande hebben jullie al.
Als deze voorstelling al een legitimatie nodig had, dan is het deze reactie van N.
Probeer eerst maar een racistische goed te schrijven. Verder vindt ik het een goede voorstelling die toch nog aansluit op problemen die er vandaag te dag toch nog echt wel spelen in de maatschappij.