Drie plastic kuipstoeltjes, een rolkoffer, goudpalm én zijn mobiele telefoon. Meer heeft de enthousiaste storyteller Soufiane Moussouli (30) niet nodig om te reizen van een Ajax-huldiging op het Museumplein naar een taxirit door Tanger en van het vliegveld in Tel Aviv naar de Klaagmuur in Jeruzalem. (meer…)
Met De wereld volgens John maakt Het Nationale Theater een spin-off van de veelgeprezen marathonvoorstelling The Nation, waarmee Eric de Vroedt vorig seizoen zijn analyse van de staat van de samenleving gaf. Joeri Vos schreef nu een stuk dat toont hoeveel eenzaamheid het oplevert wanneer je wereldbeeld wordt gevormd door een ver doorgevoerd wij-zij-denken. Joris Smit vlamt.
De voorstelling, die net als The Nation snel door elkaar gemonteerd is, is opgebouwd rond de dagelijkse talkradio-uitzendingen van populist John Landschot (solide neergezet door Bram Coopmans). Vlak voor het podium in de Haagse schouwburg, op gelijke hoogte met het publiek, is zijn radiostudio opgebouwd. Op het podium bouwde decorontwerper Maze de Boer een hoog, wit betegeld apenverblijf. Met daarin een grote aap, en een man die op zijn hoede, schuin van opzij, de gemoedstoestand van de aap inschat. De hele duur van de voorstelling blijft Jan K. (Smit) daar, op dat afgesloten stuk toneel. Hij kan de kooi niet uit.
Het maakt niet uit hoe hard de Duindorper werkt. Ergens heeft hij al een verkeerde afslag genomen waardoor zijn inkomen rechtstreeks naar de schuldaflossing gaat. Smits personage is veelkantig en hij zet al die kanten met waardigheid neer. De precaire situatie waarin hij zich staande moet houden is in zijn lijf geslagen, het wiebelt en friemelt, de ogen zoeken houvast, de taal komt haperend naar buiten, maar het is niet te veel. Je begrijpt hoe Jan geniet van het bouwen van het vreugdevuur, volgt zijn moeizaam geformuleerde gedachten, en voelt mee met zijn verdriet wanneer zijn eigen ouders hem de rug toe keren als alles is misgelopen en Jan op de verkeerde paarden blijkt te hebben gewed.
Intussen is Coopmans als Landschot ook goed op dreef. Deze man bestaat bijna alleen nog maar uit taal. Landschot is ongelofelijk goed in een bepaalde retorische truc: het aanhaken op een uitspraak of handeling van zijn ‘gesprekspartner’, liefst een bijzaak, die uit verband rukken, omkeren, belachelijk maken en gebruiken om zijn eigen tegenovergestelde punt te bevestigen. Het is heel knap, doodvermoeiend en intriest. Als je hier heel goed in bent, is het gemakkelijk discussiëren. Voor jou dan. Het helpt het gesprek alleen geen stap verder. Al Landschots gesprekspartners eindigen publiekelijk met lege handen en het gevoel niet te zijn gehoord. Coopmans is er angstwekkend behendig in, en laat Landschot doordenderen tot zijn eigen wapen hem ook zijn sidekick ontneemt.
Terwijl Landschot achter zijn microfoon de wereld en de mensen proeft, kapot kauwt en uitspuugt, is tegelijkertijd te zien hoe Jan K. en de aap een manier vinden om samen in die kooi te zijn. Het gevecht ligt op de loer, en je weet ook dat Jan het onderspit zal delven als het echt zover komt. Maar hij weet escalatie te voorkomen door zijn gedrag aan te passen.
Wat maakt het contact tussen mens en aap anders dan dat tussen mens en mens? De aap mist een breder kader en het raffinement om de interactie zo om te buigen dat er gebeurt wat hij wil. Voor de aap is alleen het nu aan de orde, en alleen de onmiddellijke hiërarchie tussen hem en Jan. Jan begrijpt het instinctief. Tussen John en de mensen speelt een veronderstelde schaarste: er is een eindige hoeveelheid geluk en succes, en we kunnen het ons alleen toe-eigenen door het anderen te ontzeggen of zelfs ontnemen.
De wereld volgens John bevat elementen die het risico in zich dragen dat het aapjes kijken wordt. Een mens in een apenpak speelt een aap, je gelooft het toch haast niet. Hoogopgeleide acteurs spelen laaggeschoolde kanslozen en het stuk schrijft voor dat een van hen eindigt in een kooi. Het vraagt veel van de uitvoerenden om kritiek hierop voor te blijven. De overtuiging in het spel van Coopmans helpt, net als de nuance in dat van Smit, en het uitgangspunt van de tekst (die deels gebaseerd is op The Hairy Ape van Eugene O’Neill) is integer: wij en zij, zij en wij – we staan aan twee klanten van een kloof die uit onze eigen denkkaders voortkomt. We kijken alleen maar naar elkaar, maar onze levens raken nooit echt aan elkaar. Het is in dat opzicht mooi dat de aap vanuit het publiek onder schot komt. Wij kijken naar die aapjes. Wij houden dit denken ook in stand.
Zij zijn altijd heel anders dan wij en daarom helpen wij elkaar. We hebben dezelfde droom, dat het leven beter wordt, en tot die tijd gebruiken we dezelfde partydrugs. Maar wie in schaarste denkt kan slecht delen. Het is tijd voor een ander verhaal.
Foto: Sanne Peper
Lees ook onze bespreking van de tekst van Eric de Vroedt en Joeri Vos in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.