De zeven zangers zijn gevangen in glazen zuilen, onbereikbaar. Ze dragen wijdvallende mantels in kleuren oker, rood, groen, blauw. Geruime tijd zingen de alt, twee sopranen, twee tenoren en twee bassen in het duister, pas heel langzaam komt licht door. (meer…)
De voorstelling is teruggebracht tot een pure vorm van muziektheater: twee zingende vertellers en een muzikant. Tikje uitgekleed, zou je ook kunnen zeggen. Maar goed, gezien de omstandigheden is het toch fijn dat het Volksoperahuis alsnog een bescheiden versie op de planken brengt van De tranen van Ang, een nieuwe muzikale vertelling over het historisch besef rond koloniale roofkunst, of beter: over het gemis daaraan.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het kleine, ervaren muziektheatergezelschap rond Kees Scholten en Jef Hofmeister De tranen van Ang voor festival Oerol zou maken, samen met het Javaanse Papermoon Puppet Theatre. In 2015 waren deze verfijnde poppenspelers ook van de partij in Hete Peper, de Volksoperahuis-voorstelling over fatale loyaliteitsconflicten tussen vrienden die tijdens de bloedige Bersiap-periode als strijders tegenover elkaar komen te staan. Toen speelde Scholten het fictieve personage Eric Coen, een nazaat van een suikerfabriek-eigenaar. Op Java wilde deze Eric meer te weten komen over zijn zwijgzame vader.
Nu, in een nieuw koloniaal getint verhaal op Nederlandse bodem, noemt Kees Scholten zich Kees Coen. Samen met broer Arie (Arie de Mol) erft die een boerderij in Friesland. Met de hoeve krijgen de Gebr. Coen ook een reusachtig houten beeld cadeau. Daarover hoorden ze als kleine jochies steevast mooie verhalen van hun opa; die had tijdens zijn verre reizen de Indonesische reus gered van de verwaarlozing. Daarom stond de tempelwachter nu fier te pronken op de deel.
Met een warm gevoel voor dorpse entourage en naïeve broedertwisten brengen Scholten en De Mol met simpele middelen de lokale gebeurtenissen tot leven. Af en toe neemt de heldere vertelling een verrassende afslag, waardoor die onderhuids toch ook gaat over reputatieschade, ondernemerszin en Hollandse betweterigheid, alsook over meldingsplicht, gewetensconflicten en echo’s uit het verleden, die steeds dichterbij komen. Mooi is het moment waarop Kees een polderoplossing bedenkt voor de aanwezigheid van de ‘bruine tuinkabouter’ als ‘postmodern beeld met koloniale touch’. En hoe het dorp vervolgens brood ziet in een Huilende Witte Reus.
Uiteindelijk gaat De tranen van Ang over de strijd om tempelwachter Ong al dan niet te herenigen met broer Ang in de hoop op blijvend levensgeluk. De kleine parabel wordt zo een symbool voor het doorgeven van hete aardappels waaraan niemand vooralsnog zijn handen wil branden.
Troubadour Jef Hofmeister, zelf van Nederlands-Indische afkomst, zorgt ondertussen voor de muzikale lijn. Op gitaar klinken zijn liedjes nog iel. Maar op accordeon is hij als vanouds op dreef. Met als oorwurm het gezamenlijk aangeheven lied De helden van toen, over hoe offers zonden worden en helden schurken. En hoe op sokkels van brons ‘de dode bewijzen’ staan ‘van wie wij ooit waren, oceanen bevaren, schippers naast God’. Blijft het ‘een open wond die nooit meer geneest?’ vragen de mannen zich retorisch af: ‘Zijn de helden van nu, de schurken van morgen?’
Foto: Geert Snoeijer