‘Ook gij, Brutus!’ Ehh nee, het is in dit geval niét Brutus die zijn dolk in het lichaam van Julius Caesar plant; hij durft op het laatste moment niet. In deze kolderieke mash-up van Romeinse tragedie, Griekse mythes en actualiteitensatire, neemt De Spelersfederatie wel vaker een loopje met de verwachtingen van het publiek. (meer…)
Terwijl verschillende Theatertroepers van achter hun spatschermen bestellingen opnemen bij het publiek dat aan de kleine houten tafeltjes in Frascati 4 plaatsneemt, heten Patrick Duijtshoff, Rosa Asbreuk en Jordi Möllering iedereen knullig hakkelend welkom terug in het theater: het mag weer, wat fijn, ook een beetje onwennig wel en sjongejongejonge, wat een rare tijden dit zeg, wat een rare tijden, nou nou, sjongejongejonge.
De Theatertroep speelt is een burleske vaudeville van één, twee of drie korte voorstellingen (Rhinocéros, Vaudeville: de liveshow en Kaal) die in steeds wisselende samenstellingen aan het publiek worden getoond. Het (bron)materiaal varieert van Eugène Ionesco tot Friends, van Poelmo tot Don Duyns en van alles en niets daartussenin. De fijne jonge spelers brengen een mix aan zin en onzin. Hun schaamteloze frontale spel biedt ruimte voor de meest hysterische mimieken, het spelplezier spat daarbij van de spatschermen.
Ze trapten gisteren af met Rhinocéros – een stuk dat Ionesco schreef in 1959 en dat dus – logischerwijs – ‘niks met de actualiteit te maken kan hebben’, zoals ze ons bij aanvang stellig verzekeren. Maar nu is het natuurlijk precies de logica die in dit stuk vrolijk onderuitgehaald wordt, dus zal je net zien dat dit ruim zestig jaar oude stuk alsnog verdomde actueel is.
Met Rhinocéros schreef Ionesco een stuk dat gaat over hoe mensen zich conformeren aan of verzetten tegen een nieuwe norm die onaangekondigd hun leven binnen dendert. De link met de actualiteit blijkt inderdaad niet van de lucht: of het nu neushoorns of mondkapjes zijn, ‘het nieuwe normaal’ dringt zich onverbiddelijk op, collectieve hysterie als gevolg. Verzet, gelatenheid, meepraterij, verdeeldheid en eenzaamheid tekenen zich uit. Opportunisme en (blind) conformisme blijken een populaire reflex. Het dagelijks leven raakt ontwricht en de samenleving reageert door zich zo snel mogelijk aan te passen: als iedereen om je heen in een rinoceros verandert, kun je dat het beste ook maar doen, is de heersende tendens. Des te eerder is alles weer rustig. Is het nog mogelijk om weerstand te bieden aan het collectief?
Ionesco schreef dit stuk op basis van het opkomend fascisme in Roemenië in de jaren dertig van de vorige eeuw. In deze strak uitgevoerde, razendsnelle bewerking met een aantal ijzersterke massascènes als basis, laat De Theatertroep zien hoe aanstekelijk hysterie is, en hoe ongelukkig logica en gezond verstand zich daar vervolgens toe verhouden.
Vaudeville: de liveshow, speelt zich af op, voor en achter twee houten podiumpjes en rondom een keur aan (open en dichte) doekjes. De voorstelling – die voor de gelegenheid, in navolging van zo’n beetje alle andere theatergroepen tijdens corona, ook gelivestreamd wordt – heeft de dramaturgie (of eigenlijk: het schreeuwende gebrek daaraan) van een primetime televisieavond, waarbij vooral ‘afwisseling’ en ’tempo’ leidend zijn voor de opbouw, ten koste van wegzapverhogende factoren als inhoud, diepgang, enzovoorts. Dus: een sketch, een gedichtje, een liedje en een dansje, een quiz, slechte sciencefiction – en als de kijkcijfers echt naar een ontoelaatbaar dieptepunt zakken halen ze in arren moede zoiets als de dagelijkse actualiteit erbij. Gewapend met een Telegraaf vol syntactisch homoniemen proberen ze hun livestream-views weer op peil te krijgen.
De enige rode draad, behalve natuurlijk een échte rode draad, is dat alles uit de hand loopt of afgekapt wordt voordat er zich een rode draad kan uittekenen. Resultaat is een bij vlagen hilarisch, bij vlagen veel te flauw toneeluurtje vol tekstueel en visueel vernuft en vermaak. De Theatertroep bezit het talent om een flauw en uitgekauwd gegeven helemaal uit te buiten, om te draaien of uitentreuren te becommentariëren. Dat gebeurt de ene keer terloops, maar vaker volslagen over de top. De ene scène is wat origineler dan de andere, en soms schieten ze in hun enthousiasme hun doel genadeloos voorbij: een interview met een fluitist bijvoorbeeld, waarbij het voortdurend de grap is dat het aan elkaar hangt van dubbelzinnige verwijzingen, mist de scherpzinnigheid, zelfspot of compromisloze overgave waar deze spelers juist zo in uitblinken. Gelukkig is er die afwisseling en dat consequente hoge tempo, waardoor niets echt heel goed en niets echt heel slecht kan worden, en niemand afhaakt. Mooi: zo worden de satirici gered door dat wat ze parodiëren.
Het derde uurtje is gereserveerd voor de gelegenheidsdoublebill Kaal, waarin aan twee zijden van een ronddraaiend ovaal podiumpje twee verschillende stukken worden opgevoerd, met als gemene deler, waarom ook niet, een kaal titelpersonage. Op de rol staan Moord op de kale man (1992) van Don Duyns en De kale zangeres (1957), weer van Ionesco en voor de gelegenheid flink ingekort. Die twee stukken hebben ze gesmeed tot een tweeledige satire vol suspense en sociaal ongemak, waarin er soms te veel vervliegt in de vrolijke chaos en drukte. Maar niettemin wordt ook hier weer de volhardende overgave van de sullige, voortploeterende mens op een wankel, krakend theatraal voetstuk gezet. Dat voetstuk wordt vervolgens blijmoedig met de grond gelijk gemaakt, om daarna weer te worden opgebouwd. Et cetera.
Nee, de mens komt er uiteindelijk, in haar volhardende vastbeslotenheid het voor zichzelf zo onhandig en ongemakkelijk mogelijk te maken, niet heel fraai vanaf bij De Theatertroep. We zijn overmoedige stuntmannen die zelf uitgebreid hun ladders inzepen, alvorens er genadeloos op onderuit te gaan. Maar wat zijn we in al onze ijdele overmoed en zelfopgelegde omgangsvormen toch ook (en vooral) een onuitputtelijke bron van vermaak, en wat weet deze spelerstroupe dat aanstekelijk op toneel te brengen.
Foto De kale zangeres: Nicole Kienhuis