Marietje is negen als de oorlog begint en de Duitsers langs haar huis in het Eindhovense Woensel marcheren. Vijf jaar later wacht ze tevergeefs op haar vader die is opgepakt – hij zal het concentratiekamp in Duitsland niet overleven. 

Marietje is de op 91-jarige leeftijd overleden moeder van schrijver Peer Wittenbols. Hij schreef met De steen in mijn mond een pakkende toneeltekst over zijn moeder en de impact van oorlog op een doorsnee Brabants arbeidersgezin met zeven kinderen.

Juul Vrijdag (67) speelt in deze locatievoorstelling van toneelgezelschap Matzer de jonge Marietje en dat doet ze geloofwaardig. Ze is geboren in Eindhoven en gebruikt in dit stuk af en toe het dialect van die stad. Ze toont de onschuld van een onwetend kind, al verandert dat snel, en is tegelijkertijd een doorleefde vrouw die terugblikt. Het is jammer dat ze zich een paar keer verspreekt, al weet Vrijdag die behendig op te vangen. De actrice vertelt met beleving het pijnlijke verhaal dat de hoofdpersoon haar leven lang grotendeels heeft verzwegen. “De oorlog, jongen toch, dat is zo lang geleden.” Die opmerking tekent Marietjes generatie.

De première is in een barak bij voormalig concentratiekamp Vught. Het is de plek waarheen Marietjes vader Simon en zus Ann (de opa en tante van Peer Wittenbols) door de Duitsers zijn gedeporteerd. Die onbehaaglijke locatie, de herinneringen die er voortleven, maken de voorstelling nog aangrijpender. Op de tribune is een blik door het raam voldoende om de hekken met prikkeldraad te zien en als Juul Vrijdag tijdens haar monoloog de deuren naar een ander deel van de barak open gooit, dan is een zaal met houten stapelbedden zichtbaar. Als de schemering invalt, schijnt een zoeklicht naar binnen.

Moeder Marietje heeft haar zoon nooit veel verteld over de oorlog, maar van wat hij weet, aangevuld met informatie uit documenten en zijn eigen fantasie, schreef Wittenbols een indringende tekst met drama én humor. Grappen maken blijkt in het gezin van zijn moeder een manier om de ellende een plek te geven. Zo vertelt Vrijdag dat haar vader zingend met de Duitsers meegaat als hij wordt afgevoerd, iets in de trant van:  “In een vloek en een zucht, we zijn zo in Vught…” Vader is 57 geworden. “Geen wiegendood”, zegt Marietje. Het is de humor van vader zelf. Haar broer Jan is te vroeg gestorven, vertelt ze, “Half zes, in de ochtend ja, dat is vroeg.” De lach moet de bijtende pijn verbergen, het ondraaglijke hanteerbaar maken.

In de monoloog neemt Vrijdag het publiek mee in het verhaal van Marietjes gezin, gezien door de ogen van een meisje dat nauwelijks kan bevatten wat er loos is. Ze ziet door het raam Duitse soldaten door de straat paraderen en besluit te zwaaien, ze pakt snoepjes aan van een Duitser en weet niet of ze die mag opeten of zich schuldig moet voelen.

Maar het is de tragiek die steeds verder doorsijpelt. Tussen neus en lippen door beschrijft ze hoe ze heeft gezien dat in de moestuin een Duitse militair is neergeschoten en dat zijn dode lichaam  langs de tuinbonen en uien wordt gesleept. Ook vertelt ze het verhaal van haar broer Jan die hielp bij de overval op een distributiekantoor voor etensbonnen. Jan is nooit opgepakt, hij was onvindbaar voor de bezetters. In antwoord daarop namen de Duitsers zijn vader en zijn zus gevangen. De steen in mijn mond is het verhaal over Marietje, maar ook over haar broer Jan die zich zijn leven lang schuldig heeft gevoeld, over haar vader, haar moeder die steeds krommer en kleiner werd en haar zus Ann. De titel van het stuk is gebaseerd op een uitspraak van Ann die in het kamp op een steen sabbelde tegen de dorst.

De tekst van Peer Wittenbols is nergens zwaar, eerder licht, en hij heeft een reeks fraaie beeldspraken bedacht. Zo vergelijkt hij de biddende, in elkaar verstrengelde handen van de vrome moeder van Marietje, met sokken die in elkaar zijn gevouwen. En als Marietje praat over haar vader die ooit werkte als sigarenmaker verspreidt ze met woorden de overheersende geur van sigarenmerken als Java en Sumatra. Als haar vader sigarenrook blaast worden die kringen in de lucht in haar ogen armbandjes die ze mag gaan vangen.

Regisseur Madeleine Matzer heeft gekozen voor een sobere uitvoering van de toneeltekst, juist het contrast tussen de kinderlijke onschuld en de afschuwelijke oorlog vergroot de  lading. Daar is geen stemverheffing voor nodig, ook geen vijandig geluid van buitenaf. De sfeer van de scènes, de voelbare dreiging, de euforie van de bevrijding worden subtiel begeleid door pianist Charlie Bo Meijering. De piano staat in het decor, net als twee stoelen, een oude potkachel en een lamp.

De steen in mijn mond is een verhaal dat verteld moet worden, zoals zoveel verhalen van zoveel onbekende slachtoffers. Het kan iedereen overkomen. Marietje had moeite om daar woorden aan te geven, dat is haar zoon wel toevertrouwd.

Foto: Karin Jonkers