Prokofjevs opera De speler is al zeker dertig jaar niet meer uitgevoerd bij De Nederlandse Opera en dat is niet voor niet niets, want het is een moeizaam werk. Het was echter de hartewens van de Duitse theater-regisseuse Andrea Breth die na vijftien jaar ‘aandringen’ eindelijk eens inging op de wens van Pierre Audi om ‘iets’ in Amsterdam te komen doen.
En met De speler, een werk uit 1928 heeft ze het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. Het is taaie kost: uitgesponnen, vrij statische, dialogen die – wanneer je geen Russisch spreekt – alle aandacht opeisen; een compleet gebrek aan handeling en dramatische structuur en een mooie, maar al even statische partituur. Als psychologische roman is De speler van Dostojewski intrigerend, maar het verhaal levert zo weinig materiaal voor een opera op dat je je afvraagt waarom Prokofjev nu juist dit werk als basis voor een opera nam.
Het verhaal, dat zich afspeelt in de fictieve Duitse stad Roulettenburg, bestaat geheel in de geest van de jaren dertig uit een complex vlechtwerk van psychologische intriges. Vrolijk word je er niet van. De mens deugt niet. Zoveel is wel duidelijk. De ene helft van de mensheid zit achter het geld van de andere helft aan en beide verspelen ze het uiteindelijk aan de roulettetafel. Wanneer de hoofdpersoon Aleksej enkele malen de bank kraakt en met het geld de liefde van de mooie Polina denkt te kunnen kopen is er geen sprankje hoop meer. Alles is onaangenaam aan deze opera: zelfs de personages. De opera begint en eindigt in mineur.
Breth nam haar toevlucht tot een bijna filmisch concept waarin het onvermogen van de personages om een liefdevolle relatie tot stand te brengen centraal staat. In een wereld die wordt beheerst door geldzucht verliezen de mensen interesse in elkaar. Waar geld heerst kunnen liefde en empathie niet leven. Daarin schuilt voor Breth de actualiteit van de opera. Dat is de link met onze tijd.
De eerste drie bedrijven glijden op een ronddraaiend plateau wat spanningsloos voorbij. Pas in het laatste bedrijf (een subliem vormgegeven decor van een casino met spiegelwanden) krijgt de voorstelling eindelijk wat meer vlees op de botten en werd het uitstekend zingende Koor van De Nederlandse Opera voor de grote koorscène zelfs links en rechts op de tribunes geposteerd.
Het Residentie Orkest ging onder leiding van dirigent Marc Albrecht met fikse tempi voortvarend te werk. Hier en daar had de klank wat meer mogen wringen en schuren, maar er werd uitstekend en met veel gevoel voor details en lyriek gemusiceerd.
Ook vocaal viel er weinig te wensen. Er stonden zangers op het podium (Sara Jakubiak als Polina, John Daszak als Aleksej en Renate Behle als Baboeiak) die niet alleen overtuigend zongen, maar ook in staat waren geloofwaardig te acteren. Desondanks is De speler geen productie die je lang bij zal blijven en wat mij betreft toch weer snel terug mag naar de rommelzolder van de muziekgeschiedenis.
Foto: Bern Uhlig