Regisseur Michel Sluysmans wilde al lang De Meeuw van Anton Tsjechov op de planken brengen, maar hij vond het meer dan 125 jaar oude stuk net iets te oubollig en met te veel personages. En hij vond het einde onbevredigend. Daarom vroeg hij Ilja Leonard Pfeijffer, huisauteur van het Maastrichtse gezelschap, om een bewerking te maken naar hier en nu. Pfeijffer schreef er ook een vijfde bedrijf bij. (meer…)
Het is regisseur Dirk Tanghe wel toevertrouwd een feestje te bouwen dat van buiten heel vrolijk is, met veel muziek, dans en gedraaf, en tegelijk heel droevig: lachen om niet te huilen. Hij is drie jaar weggeweest uit het beroepstoneel, verzonken in depressiviteit na een periode van manische plannenmakerij en dromen, en gelukkig is hij nu weer terug, met een niet zo heel prestigieus project: De Meeuw van Tsjechov in Het Paleis, het intieme theater naast het nieuwe gebouw van de Antwerpse Stadsschouwburg, een ‘theaterhuis voor kinderen, jongeren en kunstenaars’.
‘Voor iedereen vanaf 16 jaar’ is de ondertitel van deze voorstelling van het stuk dat vooral in verschillende vormen over het generatieconflict gaat. Tussen een moeder, actrice Arkadina, en haar zoon Kostja, beginnend schrijver. Tussen Kostja en Trigorin, gearriveerd auteur. Tussen Nina, buurmeisje dat actrice wil worden, en Arkadina. En ook tussen Masja, de droevige dochter van de rentmeester, en iedereen.
Er wordt veel en hard gelachen in deze voorstelling. De lach is vaak te hard, iedereen kan het gevoel hebben dat hij of zij wordt uitgelachen en vaak is dat ook waar. Arkadina (Katelijne Verbeke) lacht haar zoon Kostja (Alessandro Cangelli) uit als hij probeert een al te modern en al te abstract toneelstuk op te voeren. Maar Kostja is degene die hier het hardst en het laatst lacht. Hij heeft aan het slot een revolver in zijn hand en richt die achtereenvolgens op iedereen in het gezelschap. ‘Poign, poign, poign’ schreeuwt hij, als een klein jongetje dat een spelletje speelt. Dan roept hij tegen zijn moeder: ‘Het is maar theater, maman?’, steekt het pistool in zijn mond en schiet zichzelf dood. Echt. Nou ja, echt, voor zover dat in het theater echt kan zijn.
Dat is zeker in deze voorstelling verwarrend. In een decor dat lijkt op een verwaarloosde filmset wordt door iedereen duidelijk toneel gespeeld, worden rollen verhevigd gespeeld en lijken de personages zich ook heel erg bewust van de rol die ze spelen. Nina (Dorien De Clippel) bootst in alles haar grote voorbeeld Arkadina na. Kostja probeert juist anders te zijn dan Trigorin, maar zakt toch weg in dezelfde onvrede. Masja (Lieke-Rosa Altink) heeft hier uitdagende zwarte kleding aan, zelfs een zwart badpak, en weet van zichzelf dat zij de rol van rouwende aan de wereld met verve speelt. Arkadina heeft een opzichtige, blonde pruik op, maar is ook als die door Kostja wordt afgerukt en weggegooid nog altijd de actrice ten voeten uit. Alleen Karin Tanghe als de ongelukkige rentmeestervrouw Poliena en Door van Boeckel als Arkadina’s oudere, afgeleefde broer Sorin lijken min of meer op gewone mensen. Zij zijn ook de enige van de ouderen die iets voelen voor de jonge mensen, die ze proberen te steunen, hoe hulpeloos ook. In elk geval proberen ze hen niet bij voorbaat al kapot te maken. Maar in gezelschap lachen ook zij mee, hard en veel.
De voorstelling die ik zag, de première, leek me nog niet helemaal in evenwicht. Het lachen was zo hard dat het je soms van de handeling vervreemde, de muziek (veel vrolijke Franse chansons) en het dansen waren mooi, maar dat stond los van de handeling. Er waren te weinig intieme, stille momenten, maar als die er waren was het prachtig. Eén zo’n moment: de schaduwen van de handen van Kostja en Nina raken elkaar bijna, terwijl ze zelf mijlenver uit elkaar staan. Een echt Dirk Tanghe moment, onverwachts, beeldend en veelzeggend. Zo waren er, denk ik, meer momenten, maar ze werden op die premièreavond misschien net iets te hard weggelachen.
Foto Kurt van der Elst