In het hoofdstuk ‘Verzet Tweede Wereldoorlog’ komen scholieren in de geschiedenisboeken namen tegen als Gerrit van der Veen, Hannie Schaft, Erik – Soldaat van Oranje – Hazelhof Roelfzema, Walraven van Hall en met een beetje geluk de Surinaamse schrijver Anton de Kom. Maar dat er behalve De Kom nóg een heel leger aan verzetsmensen met een Nederlands overzeese achtergrond heeft rondgelopen, komen scholieren niet te weten. (meer…)
‘When the revolution comes, some of us will probably catch it on tv.’ In de jaren ’60 riepen The Last Poets, een groep Afro-Amerikaanse dichters, hun gemeenschap op tot activisme met hun krachtige teksten en muziek. Christine Otten ontmoette de dichters in Harlem en schreef over hun de roman De laatste dichters. Urban Myth vertaalde deze roman naar het podium. In de voorstelling wisselen fragmenten uit het leven van de verschillende dichters uit de groep elkaar af en worden bruggen geslagen naar de actualiteit, met wisselend succes.
Een belangrijk onderliggend thema in de voorstelling is de zelfhaat en het geïnternaliseerde racisme van de gemeenschap waarin de dichters zich bewogen. Dit komt mooi naar voren in een paar sterke scènes, zoals een gesprek tussen dichters Gylan Kain (Cees Geel) en Felipe Luciano (Uriah Havertong). Kain vertelt hoe hij constant bewust is van de kleur van zijn huid. Het woord ‘nigger’ associeert hij met opvliegendheid en geweld, een eigenschap die dood moet om een goede man te kunnen zijn. De vervreemding van een witte acteur die een zwarte acteur vertelt over de worsteling met zijn huidskleur is wrang en werkt goed.
Tegen het einde wordt de zelfhaat vanuit een ander perspectief bekeken. In een mooie scène zien we dat Umar Bin Hassan (Tarikh Janssen) zijn vriendin (Birgit Schuurman) bedrogen blijkt te hebben, ondanks zijn liefde voor haar. Daarmee manipuleert hij zijn eigen liefdesgeluk. Zo duwen de dichters steeds de mensen om hen heen weg.
De acteurs onderbreken de scènes over de dichters met teksten over het heden en hun eigen situatie. Het is een stijl die de laatste tijd vaker te zien is in het theater: de acteur stapt zogenaamd spontaan uit zijn rol om ruimte te maken voor persoonlijke woede. Soms pakt dit ijzersterk uit en is het een uitgelezen kans voor een maker om op een bestaande tekst te reflecteren, zoals in de monoloog van Rick Paul van Mulligen in Small Town Boy. Ook hier begint de woede spannend met een monoloog van Havertong. In een gefrustreerde tirade vraagt hij zich af of hij gecast wordt om de diversiteit van de voorstelling te vergroten, of een werk ‘edgy’ te maken.
Zijn monoloog raakt wanneer hij de eenzaamheid van deze situatie aan de kaak stelt: waar is de solidariteit onder zwarte acteurs? Is er een groepsapp van zwarte acteurs waar hij niet in zit? De hechte gemeenschap die de dichters hadden, ondanks hun vele en heftige ruzies, lijkt te ontbreken in het huidige landschap van zwarte performers in Nederland. Het is jammer dat de illusie wordt opgehouden dat Havertong deze tekst spontaan bedenkt, waardoor de woorden juist gekunsteld overkomen in plaats van rauw. Toch weet hij zijn frustratie voelbaar te maken in de zaal. Ook de persoonlijke monoloog van Janssen is sterk, waarin hij vertelt over zijn voorkeur voor blonde vrouwen en daarmee laat zien hoe hardnekkig het geïnternaliseerde racisme nog steeds is.
Helaas slaat regisseur Jörgen Tjon A Fong de plank ook weleens mis met de bruggetjes naar de actualiteit. Meerdere keren worden feminisme en classisme als vergelijkingsmateriaal gebruikt om problemen rondom racisme te illustreren. Zo wordt in een scène over het n-woord ook het woord ‘feminist’ als gevoelige term bestempeld en Geel vertelt over de vooroordelen uit zijn jeugd als kind uit een arbeidersgezin. Op deze manier spelen de witte acteurs met ironie het tegengeluid, dat vaak niet eens kwaad bedoeld is maar de emancipatie wel degelijk in de weg staat, omdat het de aandacht in het debat opeist.
Het laat ook het verschil zien tussen de vurige, snelle revolutie waar de dichters voor predikten en de langdurige, gepolariseerde debatten waar de verandering in deze tijd in moet plaatsvinden. Het is interessant om dit aan de orde te stellen, maar jammer dat daarom ook de voorstelling afdwaalt van de kern en zo zelf ook in de val trapt. Ironisch of niet, er worden uitgebreid vraagstukken aan de orde gesteld waarbij toch weer het witte perspectief centraal staat. Het zijn weliswaar belangrijke vraagstukken, maar ze voelen in de geschiedenis van The last poets niet helemaal op zijn plaats.
Door de onhandig geveinsde spontaniteit mist er een zekere rauwheid in de voorstelling, die je wel zou verwachten bij Harlem en de vechtlust van de dichters. De teksten van The last poets zelf, prachtig uitgevoerd door Pink Oculus (Esperanza Denswil) blijven het sterkste, spannendste element van de voorstelling en blijven het meest bij.
Foto: Jean van Lingen