‘Hoi.’ Dat is het eerste woord dat gesproken wordt in Oorlog en Vrede, de voorstelling die Florian Myjer samen met Kim Karssen maakte bij Frascati Producties. En daarmee wordt een antwoord gegeven op de vraag die het bestaan van deze voorstelling oproept. Hoe ga je aan de haal met een van de grootste meesterwerken uit de literatuur? (meer…)
Zacht en eervol sterven voor het vaderland. Dat was/is in veel oorlogen de leuze, de nobele opdracht die elke soldaat meekrijgt. Maar welke soldaat heeft in godsnaam op het moment waarin hij aan flarden wordt geschoten gedacht dat hij nobel en trots sneuvelt voor volk, vaderland en vrijheid? Deze kleine man, dit slachtoffer op het altaar waarop machthebbers hun strijd laten uitvoeren, komt in de vertelling van Valentijn Dhaenens aan het woord. Dhaenens maakt de gruwel van de oorlog in een klein portret zichtbaar, hoorbaar, voelbaar.
Vorige seizoenen trok Valentijn Dhaenens met De grote mond volle academische zalen, bibliotheken, publieke locaties. Deze voorstelling was een selectie uit toespraken van leiders uit de wereldgeschiedenis. Er zaten donderspeeches tussen die de massa moesten overtuigen om ten strijde te trekken, en achteraf volgden er dan zalvende troostwoorden voor de nabestaanden.
De kleine oorlog focust op een individu uit die massa kanonnenvlees. Wat gaat er door hem heen, waar denkt hij aan, welke emoties en pijnen gieren door zijn lijf. Waarom ligt hij in een veldhospitaal te creperen, waarom al dat lijden voor God, vaderland, volk en vrijheid?
België herdenkt het begin van de Grote Oorlog honderd jaar geleden. Prachtige tentoonstellingen zijn er waarin het leed van de kleine soldaat, van de gewone burger centraal staan, zoals ‘Oorlog en Trauma’ in Ieper en Gent. Rake romans zijn er verschenen, zoals ‘Oorlog en Terpentijn’ van Stefan Hertmans. Aan het verhaal van diens opa over zijn soldatenleven aan het IJzerfront moest ik herhaaldelijk denken toen ik Valentijn Dhaenens als verpleegster en als verlamd soldaat aan het werk zag.
Een verpleegster staat naast een bed. Daarop een tv-scherm met een man half onder de dekens. Zij zingt, zij vertelt. Dhaenens weet vanaf de eerste minuut deze vrouw heel subtiel en overtuigend neer te zetten. Zijn wat omfloerste stem gaat bij haar een toontje hoger. Op band spreekt de wat zwaardere stem. Het is het slachtoffer dat spreekt. De hand van de verpleegster gaat naar het hoofd van de zieke. Zij streelt hem, wil hem troosten. Wat later maakt een lichaam zich los van het bed, stapt in zijn operatiehemd op het grote scherm, neemt de telefoon op. Zo volgen nog drie schimmen, het slachtoffer in vier koortsige gedaantes. De ene keer telefoneert hij met zijn moeder, dan met zijn geliefde, zijn vader. Dagelijkse feitjes worden medegedeeld, maar daaronder zit een enorm menselijk leed.
De verpleegster geeft commentaar, legt uit wat er gebeurt, schrijft de brief die een schim dicteert voor zijn kleine broer, zingt een paar liedjes, oorlogs- en wiegenliedjes of ‘Riders on the storm’ van The Doors. Dhaenens heeft zich gebaseerd op verhalen, brieven, dagboeken van verpleegsters en soldaten, op getuigenissen en verslagen, van Attila de Hun in 451 tot de oorlog in Afghanistan in 2002. Feiten en beschouwingen, psychologische en filosofische mijmeringen over de dood, de fascinatie voor de dood, de horror van een slachtveld, de vernietigende kracht van een vijandbeeld, over oorlogsnostalgie en oorlogstrauma, over het posttraumatisch stresssyndroom tot de shellshock die een individu compleet gek maakt. Al die gruwelijke aspecten die oorlogen en gewelddadige conflicten te weeg brengen, weet Dhaenens zacht, bijwijlen intiem, te vertellen en ingetogen in beeld te brengen. Een doffe schreeuw om hulp komt zo des te harder aan, ‘Stille Nacht’ krijgt een extra-dimensie.
Zonder vals sentiment, zonder spektakel, maar subtiel en sober in woord en beeld wordt het individuele lijden van de kleine mens universeel geschetst. Deze vertelling is een treffend monument voor alle slachtoffers van alle oorlogen. Groots in zijn pure kleinheid.
Foto: Inge Lauwers