Eindelijk is de Leedvermaak trilogie van Judith Herzberg in zijn geheel in Nederland te zien, inclusief het laatste stuk Simon. Eric de Vroedt van Het Nationale Theater durft het aan de drie stukken – Leedvermaak (1982), Rijgdraad (1995) en Simon (2002) – op één avond achter elkaar te spelen, lichtelijk bewerkt en verkort door dramaturg Willemijn Barelds en de schrijfster zelf. (meer…)
Wat in 1969 begint als klein militair netwerk is vijftig jaar later vrijwel onmisbaar voor miljarden mensen: het internet. Het biedt ongekende mogelijkheden, maakt kennis voor iedereen toegankelijk, maar stelt individu en samenleving ook bloot aan grote gevaren. Daarmee is het internet vergelijkbaar Prometheus die het vuur van de goden steelt en aan de mensen geeft, maar daarmee de doos van Pandora opent.
Dat is het uitgangspunt voor deze voorstelling van performance-collectief Urland (Ludwig Bindervoet, Thomas Dudkiewicz, Marijn Alexander de Jong en Jimi Zoet), dat tussen 2013 en 2016 de ontwikkeling van het internet aan de Prometheus-mythe koppelde. Na de losse delen MS DOS/Prometheus geketend, Explorer/Prometheus ontketend en Internet of Things/Prometheus de Vuurbrenger volgt nu, niet geheel toevallig vijftig jaar na de uitvinding van het internet, De internet trilogie. Geen marathonvoorstelling, geen best of, maar een twee uur durende performance met een opvallend transparante narratieve structuur.
Als het publiek de grote zaal van Theater Rotterdam betreedt, zijn de performers al aanwezig. De een loopt heen en weer, een tweede lijkt wat testjes uit te voeren met robotarm Fanuc S-500, de anderen zitten achter de rij computerschermen links op het podium. Het is de opmaat voor een proloog voor het gesloten doek, waarin het publiek een hilarische gebruikersovereenkomst, die gisteren nog is geüpdatet, moet accorderen, terwijl de Vlaamse VR-kunstenaar Eric Joris in een too cute poezenpak onze aandacht afleidt.
Het eerste deel, gesitueerd in 1969, toont een ritueel met veel herhalingen. De loop-, wandel- en renpatronen van de vier performers liggen vast, maar contact is afwezig. Wanneer een van hen een ander op zijn route vindt, kiest hij meteen een ander pad. Zo toont Urland fysiek het binaire positiestelsel waarbij er slechts twee mogelijkheden zijn – en waarop onze hele digitale wereld is gefundeerd.
In het (te lange) tweede deel maken we de sprong van 1969, dat ook het jaar van LSD-goeroe Timothy Leary was, naar 1994. In dat jaar publiceerde hij Chaos and Cyber Culture. Net als LSD biedt internet ook een nieuwe – virtuele – realiteit, in De internet trilogie getoond door het soapachtige verhaal van Bridget en Deacon. Opzettelijk soapachtig, want de namen van de eerste twee virtuele personages werden ontleend aan The Bold and the Beautiful.
In het kort: hij wil in een huiskamersetting van haar af, dan toch weer niet, zij wil eerst wel, verlangt daarna meer avontuur en stapt in een andere dimensie. De door de computer geanimeerde graphics worden live gestuurd door twee performers, maar wat in 2015 nog spectaculair was, is nu gemeengoed. Vermakelijk, maar van de techniek erachter kijkt niemand mee op.
In de slotscène in 2069 zijn de performers volledig afwezig, maar juist deze scène is de meest menselijke. We zien weer de Fanuc S-500, maar gekweld, als Prometheus geketend aan de berg. Hij wordt opgezocht door Rainbow, de AI (artificiële intelligentie) die is ontstaan door samensmelting van Bridget en Deacon en in 2069 simpelweg I is. I is niet meer dan een beeldscherm, dat naar antwoorden snakt, maar die niet krijgt; dat verlangt naar echte emoties, echt contact. Na een smeekbede van een kwartier is zij even machteloos als Prometheus en spiegelt Leary’s ‘Turn on, tune in, drop out’ met ‘Please turn me off’.
Urland biedt uiteindelijk geen verontrustend dystopisch toekomstvisioen, maar ontpopt zich zo als een pleidooi voor echt leven in plaats van louter virtueel. Echt verontrustend is deze voorstelling voor de grote zaal echter geen moment. De internet trilogie is meer kattenfilmpje dan HAL uit Space Odyssey, meer The Orville dan Black Mirror.
Foto: Julian Maiwald