In 1997 combineerde Arie de Mol de onbekende tekst De broodwinkel van Brecht met De rechtvaardigen van Camus. Daar kon hij op de drempel van de nieuwe eeuw wel wat mee. Arie de Mol noemde zichzelf toen een ’theaterjunk die wil vechten tegen cynisme, onverschilligheid en egoïsme en die de schoonheid zoekt in kleine dingen’.
Eigenlijk is hij in die typering geen steek veranderd. De goede mens van Sezuan stond volgens mij al lang op zijn verlanglijst. Het werd er nu klaarblijkelijk de hoogste tijd voor. Zoals het voor Brecht in 1939, tegen het eind van zijn Deense jaren in ballingschap op de vlucht voor Hitler, de hoogste tijd werd om het al in 1930, nog in de Weimar Republiek onder de titel Die ware Liebe ontworpen stuk in rap tempo te voltooien. Juist nu hij wist dat hem op korte termijn geen praktische mogelijkheden meer voor het maken van toneel ter beschikking stonden. ‘Als ik een stuk schrijf dat voorlopig niet verder zal komen dan de la en de plank, dan weet ik dat ik zonder concessies kan schrijven, met een trefzekere onbezonnenheid,’ schreef hij in zijn werkdagboek.
De parabel over het hoertje Shen Te dat door de goden wordt uitgedaagd om een goed mens te blijven maar haar goedheid ten onder ziet gaan in de driestuiverswet ‘Doch die Verhältnisse, die sind nicht so’, is qua compositie van grote schoonheid en sterke esthetische radicaliteit. Het basisidee van Sezuan is om binnen het toneelspel, voor de ogen van het publiek, op het toneel en binnen de handeling, letterlijk een contrafiguur voor de goede protagonist te laten ontstaan. De boosaardige Streber Shui Ta, die Shen Te uit de narigheid helpt door de handeling van het stuk in hoogkapitalistische zin over te nemen. Tot de kruik tot barstens toe te water gaat. Om vervolgens Shen Te, dezelfde toneelspeelster dus, en ook het publiek, met de brokken achter te laten.
In de heldere vormgeving van Theo Tienhooven, een driedimensionaal kubistisch stadsgezicht van ongeverfd timmerhout, speelt het achtkoppig ensemble een veelvoud aan rollen (waaronder met poppen bij elkaar getoverde meerkoppige families) in een lichtvoetige, spitsvondige en geestige vertelling van drie uur met pauze. De Mol heeft de tekst zelf vertaald en bewerkt. Inclusief de goeie beslissing om de beroemde liederen uit het stuk (‘De rook’, ‘Sint Juttemis’, ‘De machteloosheid van de goden’, ‘De achtste olifant’) te schrappen en te vervangen door epische ‘koor’-interventies, met minimale speelmiddelen vertolkt door Lore Dijkman.
In de befaamde rechtszaak tegen het eind, waarbij de goden (hier een door krampen getergde goddelijke drie-eenheid, sterk vormgegeven door Hans Trentelman) hun onbetamelijke goedheidseisen in een panisch gareel proberen te houden, doet de regie een ingreep die ik hier niet ga verklappen maar die werkt als een onvervalste coup-de-théâtre: een boksmatch van toneelspelers versus personages, vice versa. Jessie Wilms creëert daar een klinkende apotheose voor haar gave dubbelpartij. De slotmonoloog (opnieuw Lore Dijkman, stil, ontdaan, fluisterend bijna) is pure Brecht, zonder knipoog, onverdund, zoals hij zijn publiek graag en venijnig wilde wegsturen. Je zou waarachtig hopen dat dit het begin is van de bescheiden Brecht-revival waar ze bij onze Oosterburen allang mee zijn begonnen.
[sterren toegekend door de redactie]
Foto: Ben van Duin