Vrijwel naakt staat Édouard (gespeeld door acteur Eelco Smits) met zijn rug naar het publiek gekeerd. Kort ervoor is hij verkracht. Door de jonge Reda (Sia Cyrroes), die hij een paar uur eerder tijdens kerstavond op straat heeft ontmoet. Met zijn theaterbewerking van Édouard Louis’ Geschiedenis van geweld zoomt regisseur Abdel Daoudi in op pittige thematiek als seksueel geweld en klassenverschillen. (meer…)
Het geroffel van klompen op een houten vloer. Dat is wat je krijgt als Nederlanders eindelijk ‘zo tegen sluitingstijd’ met hun stijve lijven de dansvloer durven te betreden, aldus Walter Bart en Marleen Scholten van Wunderbaum. De geschiedenis van mijn stijfheid is een voorstelling over het gebrek aan soepelheid van Nederlanders; van hun bewegingen, maar ook van hun geest. En dat gebrek wordt gesymboliseerd door het stuk hout dat de Nederlander volgens het cliché aan zijn voeten meesleept: de klomp.
De voorstelling bestaat daarom grotendeels uit pogingen om te dansen op die klompen. Soms gaan de klompen even uit, maar de door Scholten en Bart gespeelde Nederlanders zijn zo met dit stuk schoeisel vergroeid, dat dat nooit lang duurt. Daarmee is de voorstelling te beschrijven als een etnografisch onderzoek naar de Nederlander, waarbij de acteurs als volkenkundig onderzoekers door participatie aan typerende rituelen, zoals deze houterige dans, zich een begrip proberen te vormen van de karakteristieken van deze vreemde mensensoort.
Wunderbaum maakte De geschiedenis van mijn stijfheid aanvankelijk voor het Fusebox Festival in Austin, Texas. Daar verkeerde een deel van het publiek, aldus de uitleg in het programmaboekje voor de Nederlandse versie, in de veronderstelling dat Nederlanders daadwerkelijk altijd op klompen lopen. De voorstelling zal daar dus vooral gewerkt hebben als een voorbeeld van exotisme: lachen om het vreemde. Getransponeerd naar een Nederlandse theaterzaal heeft hij natuurlijk een ander doel: het is een voorstelling geworden waarin het publiek zichzelf bekijkt en de klompdragende mensensoort op het toneel herkenbaarheid zou moeten oproepen.
Toch is dat nu juist wat niet helemaal lukt. De losse scènes zijn grappig en soms zelfs hilarisch. Er is een bewonderenswaardig elegante poging het Zwanenmeer te dansen op klompen, die – ook dankzij de verkeerde muziek – natuurlijk uit de hand moet lopen. Er is een scène waar een koppeltje dat probeert niet al te houterig te bewegen, wordt afgetroefd door een stel dat wèl weet hoe je de salsa moet dansen. Er is een plattelandsdisco met veel bier en karnemelk. Tussendoor laten plaatselijk geworven vrijwilligers in de rol van ‘stijve Nederlanders’ zien hoe zij bewegen op de dansvloer.
Maar het blijven losse scènes, die bovendien meestal gaan over mensen die erg ver afstaan van het theaterpubliek, en daar dan nog de karikaturale versie van – met als hoogtepunt de man en de vrouw in klederdracht die zich op hele boomstronken voortbewegen. Deze mensensoort, zo hij al bestaat, is ons net zo vreemd als hij voor een Texaan is. En daarmee blijft het lachen om wie we niet zijn, en slaagt de voorstelling er uiteindelijk niet in ‘onze volksaard te doorgronden’, zoals de ambitie was. Daarvoor is het allemaal net te vrijblijvend. Na afloop kan het publiek trouwens op de dansvloer bewijzen dat het met die stijfheid wel meevalt.
Foto: Sofie Knijff