In Nu mijn borsten eraf zijn kunnen we dichter tegen elkaar liggen nodigt Caro Ilias de Feijter hun publiek uit op een huisfeestje. Door middel van goed gevonden spelvormen neemt de maker ons mee in hun transitieproces. (meer…)
In een absurdistische, melancholische en erg geestige voorstelling trekken twee curieuze personages elkaar uit de put, nadat ze eerst nog even de baas met zijn bureaucratische bemoeizucht om zeep hebben geholpen. Een roadtrip waarin verdwalen niet bestaat en de zin van het leven bestaat uit zoeken.
De ridder is namelijk zijn zwaard kwijt. Het is een gegeven dat de makers ontleend hebben aan een cartoon in de krant: een ridder zoekt op het strand naar zijn zwaard en vindt onder het zand een man met een metaaldetector. Het is een poëtisch beeld dat de nodige vragen oproept: waar komt die ridder vandaan en waar is zijn zwaard gebleven? Wat zoekt de man met de metaaldetector op het strand en waarom is hij onder het zand verdwenen?
De man in het zand wil aanvankelijk helemaal niet reageren, hij probeert eigenlijk wanhopig om te verdwijnen en dat lukt niet als die ridder maar blijft ouwehoeren. Uiteindelijk komen ze tot een gentleman’s agreement: de man met de metaaldetector zal helpen met zoeken, op voorwaarde dat de ridder hem met zijn zwaard zachtjes en pijnloos aan zijn einde helpt.
Het is een bizar uitgangspunt voor een voorstelling, volstrekt helder uitgewerkt in de tekst van Simme Wouters, mooi uitgegeven als boekje. De dingen die begraven liggen is het debuut bij Orkater/De Nieuwkomers van Wouters en Jasper Stoop. Ze kennen elkaar van de Amsterdamse toneelschool. Wouters studeerde er in 2019 af met zijn ook al zelfgeschreven voorstelling De man die per ongeluk het grote verdriet had ingeslikt, waarmee hij de Top Naeff Prijs won. Stoop kreeg de prijs een jaar later (met Teun Donders) voor zijn afstudeervoorstelling De worm in het zijn.
Het zijn twee getalenteerde theatermakers die, zoals het hoort in de Orkatertraditie, moeiteloos acteren én muziek maken. Ze delen een liefde voor taal en muziek en hebben een goed gevoel voor onderkoelde humor met een ernstige ondertoon.Want al is het gegeven kolderiek, het gaat wel degelijk om de grote dingen in het leven, om de eeuwig knagende vraag naar zingeving, om schoonheid, om bevrijding.
Met zijn naïeve optimisme staat de ridder (Stoop, blijmoedig en met een rotsvast vertrouwen) symbool voor de altijd weer opkrabbelende mens. Het is mooi dat er aan het eind een soort omkering plaatsvindt: de depressieve schatgraver (Wouters, mooi schakelend tussen nihilisme en een heel klein beetje hoop) vindt weer een doel in zijn leven, al belandt hij uiteindelijk wel in de put. Het derde personage (Jurjen Zeelen), die vooral zorgt voor lucht in het bijna filosofische steekspel tussen de twee mannen, is een over de top regelneef die op zijn beurt weer bestaat uit drie onderknuppels én een eindbaas. Hij staat voor de verstikkende, verlammende bureaucratie en de opdringerige boze buitenwereld.
De enscenering is sober vormgegeven door Lisanne Bovée, met in het oog springende kostuums: een prachtig ridderpak, gemaakt van kant en met bloemmotieven, maar toch stoer, en voor de ‘schattengraver’ een pak dat eruitziet alsof het is gemaakt van zware velours gordijnstof, geërfd van een oude, aristocratische tante. Op toneel staan alleen muziekinstrumenten en een futuristisch ogende metaaldetector. Ze spelen piano, gitaar, percussie en een klein stukje bugel. Het is sterk Portugees georiënteerde muziek, fado-achtig met een scheutje elektronica, prachtig gezongen (muzikaal advies: Wilko Sterke), die zorgt voor een emotionele ondersteuning van de karakters. Vooral Stoop heeft een prachtige, melancholische zangstem.
De voorstelling staat als een huis, ook dankzij de strakke eindregie van Floor Houwink ten Cate. De afwisseling van speelstijlen, van muziek en tekst, de vele subtiele omdraaiingen en kleine grapjes maken het een feest om naar te kijken. De kolderieke, surrealistische zoektocht transformeert tot een gebruiksaanwijzing om te leven.
Foto: Ben van Duin